Het marktseizoen zit er wel zo’n beetje op. Het druppelt nog wat na en dat is goed. September was zo’n heftige marktmaand, het zou een te abrupte overgang zijn van vol gas naar stilstand.
In april zijn Mary Schoon en ik begonnen, tintelend van verwachting. We gingen vernikkeld naar huis, verlangend naar de kachel. We hadden op het meest winderige plekje van het winkelcentrum gestaan. Koud!
In juli hebben we de smoorhitte getrotseerd om op een braderie te staan. Daar hadden we beter niet naar toe kunnen gaan. Hoe hoger de temperatuur, hoe beroerder de handel. En het was tropisch!
Urenlang heb ik Buienradar bestudeerd. Veertien dagen voor een markt begon ik al. Regen hebben we dit seizoen niet gehad. Gelukkig maar, want boeken houden niet van regen. Wel hebben we onze mooie boeken moeten beschermen tegen de brandlucht van het vuurtje vlak voor onze kraam. We hebben geklaagd bij de organisatie. Het vuurtje ging uit. Beter, want stinkende boeken kun je immers niet verkopen.
Ik weet niet meer hoe ik op Hemelvaartsdag zo goed heb kunnen verkopen. In mijn herinnering was ik alleen maar bezig met het vasthouden van mijn posters en met het weer rechtop zetten van mijn banner. Wat een wind!
Als we goed hebben verkocht, gaan we euforisch naar huis. Hebben we niet goed verkocht, dan troosten we onszelf met de gedachte: als we thuis waren gebleven, hadden we niets verkocht.
Met de marktervaring die we inmiddels hebben opgedaan, moet de zenuwen niet meer nodig zijn. Toch is het elke keer weer spannend. Kunnen we, als schrijfsters, vanuit een marktkraam, de lezers zo enthousiast maken dat ze een boek van ons kopen?
Als er aan het eind van de dag een aantal lege dozen onder de kraam liggen, concluderen we: dat gaat ons behoorlijk goed af.