Hoe lang doe je over een boek? Dat wordt mij wel eens gevraagd. Dan zeg ik: een jaar. Precies een jaar? Dat nou ook weer niet. Maar als je 12 maanden neemt, dan heb ik toch zeker zes weken nodig voor research en de resterende 10 ½ maand voor het schrijven van het boek. Daarbij ben ik niet snel, maar ik wil het ook goed doen. Dus vandaag schrijven, morgen terug lezen, wijzigen, verbeteren, verder schrijven.
Terwijl het proces stap voor stap voortgaat, ben ik het regelmatig oneens met mezelf. Ik foeter wat af, maar ik vecht die conflicten in stilte uit. Schrijven is geen snelle sport, schrijven is kalm en gestaag voortgaan.
In mijn geval heb ik veel gedaan als ik op een dag 900 woorden schrijf.
Schrijven is een zitmarathon, het is een oefening in geduld. En geduld heb ik. Heel veel geduld. Werkelijk, ik heb engelengeduld.
Ik zit aan mijn bureau, handen op het toetsenbord. Wachtend. Want al kan ik het verhaal als een film voor me zien, het is maar de vraag of ik de woorden te pakken krijg.
En dat gedwongen nietsdoen, dat uiteindelijk tot een boek leidt, dat kan ik uren volhouden. Het is alsof ik in meditatieve rust ben.
Maar het kan plotseling gedaan zijn met die passieve, lijdzame rust, als ik het op mijn heupen krijg! Tot me iets te binnenschiet, wat meteen leuker, fijner en belangrijker is dan schrijven. Dan laat ik terstond het script in de steek.
Wat voor plan het ook is, het duldt geen uitstel meer. Het moet onmiddellijk uitgevoerd worden. In blinde vaart jaag ik die onweerstaanbare ingeving na. Alsof ik uit een katapult word afgeschoten.
Het mag dan lijken of ik het geduld van een heilige heb, wat in mijn kop zit, zit niet in mijn kont!