Hoofdstuk 2
Het leek zo’n fantastisch plan, met Cox naar Bordeaux gaan. En dat was het ook, als ze niet naar zichzelf keek. Dat Cox er geen enthousiasme voor kon opbrengen, beschouwde Marie als de plichtplegingen waaraan een puber zich diende te houden. Dat kon ze makkelijk de baas. Beledigend gedrag, uitgeoefend in protest, wist ze wel te pareren. Ze liet zich niet zomaar op de kast jagen. Ze negeerde het, of sprak haar mening erover uit. Al naar gelang wat er gezegd werd, wist ze met tegenargumenten te komen, waarmee ze de jongedame de mond snoerde.
Voor volwassenen golden nu eenmaal andere regels dan voor kinderen. Marie zou het niet laten gebeuren dat Cox het gezag overnam.
Ze woonde inmiddels al zeventien jaar in Bergen en wist dat er een sfeer van koude kak hing. Ze had geleerd daar doorheen te prikken.
Voor Marie geen ‘m’as-tu vu?’. Ze deed niet mee aan het zinloze zien en gezien worden. Ze prefereerde de kant waarin Bergen uitblonk. De kant van de kunst. Marie was een trouw bezoeker van exposities en concerten. Ze woonde veel lezingen bij en ging graag naar de evenementen die de gemeente organiseerde. Ze was van Franse afkomst, maar inmiddels ook een echte Bergense ingezetene. Ze hield van het dorp.
Ze was verknocht geraakt aan de meisjes Van Tuyllinghe. Ze zou altijd van de meiskes blijven houden, al was ze ze kwijt en zou ze ze nog maar weinig zien. Ze had zich inmiddels ook aan Cox gehecht. Het was alleen nog niet het juiste moment om dat te laten merken. Ze had de dochters van de baron en de barones een heleboel kennis bijgebracht, maar het opvoeden van de kinderen had haar eveneens veel over haarzelf geleerd. Ze was zelf geen moeder, maar ze vatte haar taak als opvoedster net zo serieus op alsof ze dat wel geweest was. Opvoeden was geen sinecure. Het vergde stabiliteit van de verzorger. Kracht om de grenzen die je stelde, te kunnen volvoeren. Creativiteit om de problemen op te lossen. Er kwam belangstelling bij kijken om niet koud over te komen. In de pubertijd kon je nog zoveel respect tonen, je kreeg de meeste tijd minachting terug. Marie had altijd een geduldige betrokkenheid aan de dag gelegd, bij Clarissa en Thecla, nu weer bij Cox. Ze streefde ernaar een evenwichtige verdeling te vinden tussen helpen en zaken aan de verantwoordelijkheid van het kind over te laten. Ze wist dat, al waren de aanvallen nog zo persoonlijk, het niet persoonlijk was bedoeld. Een kind sloeg nu eenmaal naar degene aan wie hij of zij het meest gehecht was. Van de jonge, adellijke dames had ze beledigingen naar haar hoofd geslingerd gekregen, waar haar oren van gloeiden. Ook Cox had al een paar keer flink uitgehaald. Als ze wankelde onder het gewicht van haar taak, vond ze steun bij de gedachte dat de beledigingen en het respectloze gedrag in feite complimenten waren. Dat nam niet weg dat ze menig keer op het punt had gestaan om het bijltje erbij neer te gooien, omdat opvoeden de meest ondankbare baan op aarde leek. Als ouder, of verzorger, bleven je niet zoveel wapens over. In feite was je als opvoeder alleen maar bezig met brandjes blussen en plooien gladstrijken. Het enige dat daarbij nuttig was, was communicatie. Praten, praten, praten. Nooit je geduld verliezen, je weerwoord met een kwinkslag opdienen.
Als de waan overdreef, bekeek ze het nuchter. Elke confrontatie was een les. Marie leerde hard bij. Na zoveel jaar de rol van opvoedster te hebben gedragen, was een wijze vrouw geworden, die heel wat aankon. Elke puber vond opnieuw het wiel uit, door zich af te zetten tegen grenzen en ouderlijk gezag, maar Marie had inmiddels alle trucs gezien. Ze liet zich niet meer voor de gek houden, maar werd nog elke keer vertederd door de aandoenlijkheid van pubers. Hoe moeilijk die levensfase ook was voor de kinderen, hij was ook de boeiendste. Marie mocht het graag psychologisch bekijken, dat hielp haar dingen te relativeren. Ze verloor daarbij echter nooit haar betrokkenheid bij de kinderen, voor wie ze zorgde.
Met een flinke portie wijsheid op zak, zou Marie een eind komen bij Cox. Maar het meisje bracht toch een bezwarende factor met zich mee. Bij de Van Tuyllinghes was ze verzorgster náást de ouders. In het geval van Cox had ze alleen Beschier aan haar zijde. En dat was eigenlijk al teveel gezegd. Beschier was een afwezige man. Hij was in zijn dochter geïnteresseerd zolang dat geen moeite kostte. Hij vroeg naar de cijfers die Cox haalde op school, maar hielp niet met haar huiswerk als ze ergens mee zat. Als Marie hem betrok bij vragen als hoe laat moet Cox thuis zijn, haalde hij zijn schouders op.
‘Annet bepaalde dat altijd. Zeg jij het maar, Marie, jij weet die dingen beter dan ik.’
Aan Beschier was ook nog het nodige werk. Bewerkstelligen dat hij meer aandacht schonk aan zijn dochter, was ook iets wat Marie tot haar taken rekende.
Het hielp als hij haar van wat achtergrondinformatie kon voorzien. Zoals hoe hij dacht dat zijn kind in bepaalde situaties zou reageren. Hoe was hijzelf als kind daarin geweest? En zijn vrouw?
Met zijn geliefde echtgenote was die kennis verloren gegaan. In de omgang met kinderen was Beschier een onhandige man. Marie zou met minimale informatie de puzzel in elkaar moeten leggen. Van de man zelf werd ze niet veel wijzer.
Beschier en Cox hadden beiden een groot verlies te verwerken. Dat mocht echter geen excuus zijn voor de vader om zijn dochter te verwaarlozen. Ze nam het hem niet kwalijk, maar ze hoopte dat ze dat nog kon ombuigen.
Ze had zelfvertrouwen genoeg, maar kon ze iets beginnen tegen ingesleten gewoonten en karaktereigenschappen die gewoonweg ontbraken?
Al deze gedachten kwamen boven naarmate de trein Marie en Cox verder weg bracht van de plek waar dat allemaal plaatsvond. Marie deed al kilometerslang over hetzelfde artikel. Haar gedachten waren er niet bij.
Steeds verder van het Noordhollandse Bergen en steeds dichter bij Bordeaux. Net als elke keer bekropen haar ook nu weer dat oude verdriet en die bekende pijn. Opnieuw voelde ze de teleurstelling die ze dacht achter zich te hebben gelaten. Zolang ze zich in Bergen bevond, had ze er geen last van. Dan lag haar voorgeschiedenis op grote afstand. Dan voelde ze zich sterk door wat ze had bereikt sinds ze Bordeaux had verlaten. Nu naderde ze haar geboortestad en het oude verhaal begon haar opnieuw in te spinnen. Zat ze vijf maanden geleden niet precies zo in twijfel, toen ze voor de kerstperiode naar het zuiden reisde. Ze bracht nu Cox mee, deze trip was voor haar bedoeld. Dit soort overpeinzingen zou ze niet moeten hebben. Ze moest zich op Cox concentreren. Maar het verleden had een lange adem. Wat ze ook bereikt had in haar Nederlandse jaren, ze bleef net zo goed een product van haar verleden.
In Bordeaux had ze Emile liefgehad. Ze had hem ontmoet aan het begin van haar lerarenopleiding. Toen ze hem alleen nog maar uit de verte zag, was ze al verliefd op hem geworden. Ze kon haar geluk niet op toen hij belangstelling voor haar toonde. Daaruit groeide verkering. Ze studeerden beiden, maar dat stond een stevige relatie niet in de weg. Marie kon zich geen mooiere toekomst voorstellen dan eentje met Emile. Haar mooie, innig geliefde Emile, de jongen met de bruine ogen waarin zijn glimlach zo prachtig weerkaatste. Zijn lach was altijd paraat, zijn genegenheid voor haar was immer aanwezig.
Ze maakten plannen. Als de studie erop zat, zouden ze trouwen. Een gezin stichten. Emile wilde graag kinderen. Hij wilde vader worden. Zag zichzelf al als vader. En Marie wilde hem graag die kinderen schenken.
Emile zat voor zijn eindexamens, Marie moest nog een ruim jaar studeren, toen ze ziek werd. Onderzoeken wezen uit dat ze een tumor had aan één van haar eileiders. Ze moest geopereerd worden. In de weken voor de operatie leerde Marie het ziekenhuis beter kennen dan de academie. Ze had gesprekken met artsen, die haar vertelden wat haar te wachten stond. Bij de operatie zou haar baarmoeder niet gespaard kunnen worden. Ze sprak met een psycholoog, die haar hielp om te gaan met het idee dat ze nooit kinderen zou krijgen. Een grote droom ging in rook op. Het moederschap was niet voor haar weggelegd. Maar Emile was er altijd nog. Hij wilde graag kinderen, maar als ze die niet konden krijgen, kon hun liefde zich op elkaar richten en verdiepen. Emile zou het begrijpen. Ze hadden elkaar zo lief dat niets hun band kon verbreken.
Hij was de eerste die aan haar bed verscheen, nadat ze was bijgekomen uit de narcose. Hij was er nog eerder dan haar ouders. Hij bracht bloemen mee. Hij bleef haar trouw bezoeken, tijdens haar ziekenhuisperiode.
Marie was nog erg zwak toen ze eenmaal weer thuis was. Ze moest heel veel rusten om weer om krachten te komen. Ze had niets anders te doen dan de signalen die haar omgeving uitzond, op te pikken. Zo kwam het dat ze het eerste spoortje twijfel bij Emile meteen opmerkte. Emile vocht nog met zichzelf omdat hij het niet fatsoenlijk vond om met haar te breken nu ze nog zo zwak was. Later besefte Marie dat hij het uiteindelijk toch deed, om haar, zo gauw ze weer sterk genoeg was, niet het idee te geven dat er een toekomst voor hen beiden was weggelegd. Emile verbrak de verkering. Zijn kinderwens was sterker.
Marie was een tijdlang ontroostbaar. Ze was het vermogen om kinderen te krijgen kwijt en daardoor Emile. Het verdriet om Emile leerde Marie een dure les. Hij had haar niet lief om haarzelf, ze was slechts de moeder van zijn toekomstige kinderen. Nu zij hem die niet kon geven, moest hij iemand vinden die dat wel kon.
Marie was tweeëntwintig jaar toen haar kinderloosheid bepaald werd. Op die leeftijd brak haar werkelijke volwassenheid aan. Het was ruw gedaan met haar idyllische toekomstdromen. Ze was haar illusies over liefde kwijt. Wat zij zag als liefde, was niets meer dan emotionele afhankelijkheid. Ze had zich in de handen van haar geliefde gelegd, met totale veronachtzaming van haar eigen persoonlijkheid. Na haar operatie, na Emile, vroeg Marie zich af of haar karakter ooit zo uit de verf zou zijn gekomen dan zonder die periode van pijn en verdriet. In een huwelijk met Emile zou van haar niets zijn overgebleven.
Haar lichaam had haar in de steek gelaten, maar ze had er een sterk karakter voor terug gekregen. Het kwam haar eerst zo karig voor. Wat had ze aan onafhankelijkheid en zelfstandigheid? Dat hield haar niet warm ’s nachts.
Marie scheen verdiept in haar tijdschrift. Ze deed geen moeite om een gesprek op gang te houden met Cox. Ze zag de interesse van het meisje toenemen. Ze draaide haar hoofd hoe langer hoe meer beide kanten op, om toch maar zo min mogelijk van het uitzicht te missen.
Cox had maar een beetje sturing nodig. Er was niet zoveel voor nodig om haar nieuwsgierigheid aan te wakkeren. Zo dadelijk kwamen de vragen. Marie kneep haar lippen opeen om een glimlach te onderdrukken.
‘Marie, zag je dat? Daar… in het landschap, tussen de bomen.’ Cox, die met haar rug in de rijrichting zat, zag wat voor Marie al voorbij was. ‘Dat leek wel een kasteel. Een echt kasteel.’
‘Dat kan best, hoor. Je ziet ze in Frankrijk nog vrij veel. Uit de verte lijkt het heel wat, maar van dichtbij zijn ze vaak vervallen.’
‘Deze had torens… en kantelen.’
Marie hoorde de onwillekeurige bewondering in Cox’ stem. Deze trip ging helemaal terecht komen.
Zolang Cox geen belangstelling toonde voor Marie’s familie, bij wie ze zouden logeren, vertelde Marie niets over hen. Ze wilde Cox niet overvoeren met informatie maar de schijn ophouden dat naar Bordeaux gaan Cox’ vrijwillige beslissing was geweest.
Na een lange dag in de trein arriveerden ze ’s avonds in Bordeaux. Ze werden van het station opgehaald door Marie’s oudste zus, Angèle. Het huis van Angèle was het verblijfadres voor de duur van hun verblijf. Vormelijk maar verlegen gaf Cox madame Munier een hand. Stilletjes zat ze op de achterbank van de auto, terwijl Marie en haar zus door enthousiaste, drukke verhalen van hun blijdschap over het weerzien blijk gaven.
Cox hoorde hoe Marie moeiteloos het Frans weer oppikte. Haar terugkeer in Frankrijk had haar weer volledig Française gemaakt. Enerzijds wilde ze dat ze ook zo goed Frans kon spreken, anderzijds voelde ze zich buitengesloten door het drukke gekwebbel van de twee vrouwen in een taal die zij nog niet zo goed machtig was. Ze pikte wel iets op van de conversatie en begreep dat Marie’s zuster erg opgetogen was. Ze spande zich nog iets meer in en ving op dat Jean-Michel was aangenomen op de… - hoorde ze dat goed? – politieacademie. Jean-Michel was vast haar zoon? Diens plek op de academie was kennelijk van grote betekenis, als Angèle er zo trots op was.
Angèle, wiens gezicht een iets oudere versie was van dat van Marie, ging Cox voor in het grote, hoge huis. ‘Viens, je vais te montrer ta chambre.’
Ze bracht Cox in een frisse kamer met gestreept behang. Er stond een tweepersoons ledikant met een witte, katoenen sprei erop. Cox liep naar het raam. Tot haar schik ontdekte ze dat haar kamer uitzicht gaf op het water. Het was weliswaar niet de zee, maar een rivier in de nabijheid maakte veel goed.
Marie kwam naast haar staan. Ze sloeg een arm om Cox’ schouders. ‘Zie, je kunt vanuit je kamer de Garonne zien.’
Angèle riep Marie nog iets toe vanuit de deuropening. Marie vertaalde: ‘We gaan over een halfuur eten. Als je bang bent om te verdwalen in dit huis, klop je maar op de deur hiernaast. Dat is mijn kamer.’
Cox was niet bang om te verdwalen, maar ze wilde liever niet in haar eentje haar opwachting maken bij de eettafel. Het gevoel totaal ontheemd te zijn had haar dicht bij tranen gebracht. Ze wist niet of ze op dit moment het liefste bij Marie was, maar in dit vreemde, onbekende huis in het zuidwesten van Frankrijk was Marie toch degene die ze het meest gewend was.
Bij binnenkomst stond Angèle’s man, Hugo, op om Marie te kussen en te omhelzen en om Cox een hand te geven. Aan tafel zat nog een jongen, die even gepord moest worden voordat hij zich zijn goede manieren herinnerde. Hij kon zich slechts met moeite losrukken van datgene wat hij aan het lezen was.
Hij gaf Cox een hand en stelde zich voor. ‘Jean-Michel Munier, comment vas-tu?’
‘Très bien, merci. Je m’appelle Cox.’
Eén vraag die ze had overgehouden aan het afgeluisterde gesprek in de auto werd beantwoord. Jean-Michel was de zoon Angèle en Hugo. Hij was lang en slank en nog blonder dan Marie. Hij richtte zijn blauwe ogen maar kort op Cox. De papieren, zijn aanstelling op de politieacademie, vond hij veel belangrijker. Hij ging weer op zijn plek aan tafel zitten.
Cox voelde zich een beetje ongemakkelijk. Jean-Michel was heel knap, verontrustend knap. Marie had haar weleens kunnen waarschuwen. Nu stond ze te schutteren, met haar gebrekkige Frans. Haar eerste indruk op één van de knapste jongens die ze ooit gezien had, was verknald.
Ze was eerder van streek geraakt door al dat onbekende om haar heen. Nu werd ze ook nog tegenover zo’n spetter gezet. Het was wat veel van het goede.
Ze schoof stilletjes aan tafel. Van haar handen in haar schoot, keek ze steels naar de blonde jongen. Erg veel indruk had ze niet op hem gemaakt. Zelfs voor zijn tante, die hij maanden niet gezien had, had hij niet veel woorden over.
Marie kreeg hem echter aan het praten. Ze feliciteerde hem met zijn aanstelling op de academie. Als hij zo blij was, dat hij was aangenomen, dan moest het wel moeilijk zijn om erop te komen? Jean-Michel barstte los in een woordenvloed, waarvan Cox lang niet alles begreep.
Marie leidde op een slimme manier de aandacht naar Cox. ‘Wacht even, dat moet ik vertalen voor Cox…’
Het was inderdaad moeilijk om ertussen te komen, de academie kreeg vele aanmeldingen. Jean-Michel was onder andere opgevallen omdat hij hoge cijfers haalde op het gymnasium. Hij zat in het examenjaar. De academie stond goed aangeschreven. Met een diploma op zak stegen je carrièrekansen. Het was Jean-Michel’s grote wens om rechercheur te worden. Cox had inmiddels begrepen dat hij een gedreven jongen was.
‘We krijgen een eigen Maigret in de familie…’ glimlachte Marie tegen Cox.
Hugo grapte: ‘Wat Maigret was voor Parijs, dat wordt onze Jean-Michel voor Bordeaux.’
Van Jean-Michel’s toekomstplannen gleed het gespreksonderwerp naar het heden.
‘Heb jij nu ook vakantie?’ vroeg Marie.
‘Ja, ik heb vakantie. Tijd om te vissen in de Garonne.’
Het duurde lang voordat Cox insliep. Het bed, de kamer, het huis, het was allemaal te vreemd. Het bed kraakte als ze zich omdraaide, maar het klonk anders dan thuis. De geluiden, die vanaf de straat doordrongen in haar kamer, waren niet vertrouwd. Ze draaide zich van haar ene zij op haar andere en vroeg zich af wat het nut van deze trip was. Tussen de onrustige slaapjes door, zag ze het gezicht van Jean-Michel voor zich. Hij had maar weinig aandacht aan haar geschonken. Voelde ze zich door hem tekort gedaan? Of zou ze van meer aandacht verlegen zijn geworden? Ze wist het niet.
Ze werd wakker van het gebeier van kerkklokken. Na een nacht waarin ze bijna elk uur had gezien, schrok ze van het tijdstip op de radiowekker. Het was kwart over negen! Ze sprong uit bed om te redden wat er te redden viel. Marie had niet gezegd hoe laat er ontbeten werd, maar ze had er vast doorheen geslapen. Dit was een slecht begin. Gejaagd en met rode wangen van schaamte, kwam ze de keuken binnen.
Daar trof ze Marie en Angèle in gesprek met elkaar. Marie zat er bijzonder ontspannen bij. Ze had haar benen op een stoel gelegd en hield met beide handen zo’n typisch Franse, wijde koffiekop vast. Er was niets te merken van geïrriteerd wachten. De tafel stond nog vol met ontbijtspullen.
‘Bonjour, mignonne, tu as bien dormi?’Angèle informeerde zo hartelijk naar haar nachtrust, dat ze uit beleefdheid antwoordde dat ze goed geslapen had.
‘Ik dacht dat ik het ontbijt wel kon vergeten.’ bekende ze Marie, die haar hoofd schudde. Zij was bekender met de gang van zaken in Angèle’s huis.
‘Welnee, op zondag maken ze hier niet zo’n haast. Zo kon jij lekker uitslapen, toch?’
Het werd overstemd door Angèle’s vraag wat Cox wilde eten.
Cox nam een stukje van de brioche, terwijl Angèle haar een verse croissant serveerde. In de koffie ging een flinke scheut warme melk, wat Cox wonderlijk goed beviel. Ze besloot haar ontbijt met toast met marmelade.
De keukendeur stond open, de lange vitrage die ervoor hing bewoog in het briesje. Het lokte Cox bij de tafel vandaan. De vorige avond, toen ze aan tafel gingen, had ze niets van de tuin kunnen zien, omdat het al donker was. Nu zag ze dat ze vijf treden naar beneden moest om in de tuin te komen. Hij was heel diep en helemaal ommuurd. De ruw gemetselde muur was oud. In de voegen groeiden pollen paarse bloemen. Er waren geen keurig aangelegde borders, maar planten en struiken groeiden losjes door elkaar. Een pad slingerde van de houten tuindeur naar de achterkant van het huis. De half verwilderde tuin, die gedeeltelijk door de zon werd beschenen, was mooi op zijn eigen manier. De rustige, oude en besloten tuin gaf haar vertrouwen. Zelfs het kleinste beetje had ze hard nodig als houvast. Als ze nog een moeder had gehad, zou ze haar vertrouwen steeds in haar hebben gesteld. Cox glimlachte om de gedachte dat ze op de meest vreemde plaatsen en om de meeste onlogische redenen haar vertrouwen voelde toenemen. Maar ze was niet langer bang voor Bordeaux. Marie was haar moeder niet, maar ze liet haar niet in de steek. Marie was beter dan wie ook in staat om haar op deze trip te begeleiden, als geboren Bordelaise. Cox besloot dat deze twee weken misschien best leuk konden worden. Ze draaide zich om naar Marie, met een verlegen glimlach op haar gezicht. Haar verzorgster had toch maar de moeite genomen om iets leuks voor haar te bedenken.
Marie zag dat Cox nog wel een beetje verlegen was, maar niet meer zo verslagen en vervreemd als de avond ervoor.
‘Zullen we de stad verkennen?’
Cox knikte.
Ze ging naar haar kamer en Marie naar die van haar. Terwijl ze rondstommelde, riep ze allerlei goedbedoelde adviezen naar Cox. ‘Stop je zonnebrandcrème bij je. Je bent de zuidelijke zon niet gewend.’ en ‘Trek makkelijke schoenen aan, Cox, we zullen veel lopen en hier liggen overal kasseien.’ Even later: ‘We moeten water meenemen en… Oh, breng je camera mee.’
Cox had haar wandelschoenen aan en hield de gevulde rugtas omhoog naar Marie in de deuropening. ‘Ik ben nu overal op voorbereid, hoor.’
Op weg naar het centrum vertelde Marie dat ze eerst naar het Grand-Théâtre gingen. ‘Een juweeltje, in neoclassicistische stijl…’
Cox keek haar begeleidster niet-begrijpend aan. Marie stak haar arm door die van haar pupil.
‘Mooi!’ vatte ze kernachtig mooi. ‘Weet je, Bordeaux heeft zoveel bezienswaardigheden. Dat kan ik je echt niet in één dag laten zien. Dus we doen het rustig aan en we verdelen al die kunstschatten over twee weken.’
Zonder die trekpleisters was de wandeling door de stad voor Cox al of ze werd ondergedompeld in nieuwe indrukken. Ze wist niets van architectuur. Tijdens de geschiedenislessen op school leerde ze niets over wat ze in Bordeaux om zich heen zag. Veel huizen waren oud, maar nog altijd prachtig. Bordeaux’s historie droop uit de poriën. Ongemerkt raakte Cox’ hoofd vol van al die indrukken.
Door de hoge huizen van de stad liepen ze afwisselend in de zon en in de schaduw, tot ze voor het Grand-Théâtre, gelegen aan de Place de la Comedie stonden.
Cox had zich nog nooit afgevraagd of ze zich voor geschiedenis of architectuur interesseerde. Hooguit kon ze bepalen of ze iets, wat dan ook, mooi vond of niet. Maar het theater, met zijn zuilen en beelden, was prachtig.
Marie betaalde het entréegeld. Ze voerde met zachte hand Cox mee, die niet wist waar ze moest beginnen met kijken en met het hoofd in de nek ronddraaide.
‘Marie, we hebben een gidsje nodig…’
‘Nee, hoor...’
Na een paar uur was Cox overtuigd. ‘Zo is geschiedenis wel leuk. Of moet ik zeggen architectuur?’
‘Je kunt het het één of het ander noemen. Om kunst niet te vergeten.’ Marie genoot van Cox, omdat zij het naar haar zin had. Meer dan een rondleiding door het Grand-Théâtre was er niet voor nodig. Alles was winst, als ze Cox op andere gedachten kon brengen. Andere gedachten dan aan haar moeder. Het was winst, als ze Cox een lachje kon ontlokken. Het was niet Marie’s bedoeling om Cox’ verdriet uit te wissen, maar andere stemmingen en emoties moesten ook weer een plaatsje krijgen.
Ze stonden weer buiten in de zon. Cox dronk haar flesje water leeg. ‘Hoe komt het dat jij dat allemaal weet? O.k., je komt uit Bordeaux, maar toch…’
‘Ik heb de lerarenopleiding gevolgd hier.’ bekende Marie.
Het waterflesje bleef op de hoogte van Cox’ mond hangen. Ze draaide haar hoofd naar haar begeleidster. Verbaasd trok ze haar wenkbrauwen bij elkaar. Ze wist niet hoe ze ‘hoe komt het dan dat je je nu tevredenstelt met een baantje als betaalde oppas?’ in beleefde woorden kon gieten, maar de vraag droop van haar gezicht af.
Cox kende Marie inmiddels lang genoeg om te weten dat ze maar mondjesmaat achtergrondinformatie prijsgaf. Ze besloot haar verbazing om te buigen in interesse. ‘Voor welke vakken?’
‘Kunstgeschiedenis en Frans.’
‘Poeh hé.’ Het maakte indruk op Cox. ‘Dat verklaart nogal wat. Daarom wist je zoveel van het Grand-Théâtre. Daarom hadden we geen gidsje nodig.’
Marie stootte Cox even aan met haar schouder. ‘En dit was nog maar het begin.’
‘Het begin? Ah, nee hè, je gaat me thuis toch niet overhoren?’
Cox’ schrik was voor Marie een goede grap. Ze lachte. ‘Natuurlijk niet, malle meid. Ik bedoel dat ik je nog veel meer kan vertellen.’
Gearmd liepen ze in de richting van het restaurant waar ze voor de lunch hadden afgesproken met Angèle.
Marie’s zuster bleef bij hen. Gedrieën wandelden ze over de Place de la Bourse. Ze dronken wat op de Esplanade de Quinconces om door te gaan naar Les Chartrons, de gerenoveerde wijk waar ooit de rijke wijnhandelaren woonden.
Op het trapje wachtten ze tot Angèle de voordeur had ontsloten. Cox geeuwde. Ze had honger. Ze was rozig, moe en vol van opgedane indrukken. Ze wierp nog een laatste blik op straat. Misschien zag ze zo dadelijk Jean-Michel weer. Cox kon niet besluiten of het een voordeel was of niet dat ze onder hetzelfde dak verbleef als Marie’s knappe neef. Ze waren op deze manier min of meer tot elkaar veroordeeld. Hielp dat om het ijs te breken? Vond Jean-Michel het gênant om haar in huis te hebben, of maakte het hem niets uit? Als hij vanavond ook in die rommelige, oude tuin kwam zitten, kon ze misschien met hem praten zonder dat de volwassenen elk woord hoorden.
Cox bedacht wat ze hem kon zeggen. Was haar Frans goed genoeg om hem over de voorbije dag te vertellen? Kon het interessant zijn voor een jongen die was geboren en getogen in Bordeaux?
Vanuit de zon stapte ze de schemerige gang in. Maakte ze nu echt doelbewuste plannen om met Jean-Michel in contact te komen? Zijn aandacht te vragen? Ze voelde de spanning in haar buik toenemen, terwijl ze zich eerder op de dag zo ontspannen had gevoeld. Ze was een tijdlang zichzelf geweest.
Cox ontdekte dat ze een tijdlang niet aan haar moeder had gedacht. Die knagende leegte, dat vreemde, vragende gevoel was er een paar uur niet geweest. Ze was ontsnapt aan haar pijn. Terstond voelde ze zich een verraadster. Het verdriet was haar trouwe metgezel geworden. Waar ze stond of ging, het was er steeds geweest, na mama’s dood. Bij het ontwaken, bij het slapen gaan. Altijd die druk op haar borst. In de afgelopen maanden was het leven vaak te zwaar om te dragen geweest, maar vandaag, in het mooie, oude centrum van Bordeaux was het… leuk geweest. Ze had zich op haar gemak gevoeld in het gezelschap van Marie. Het besef dat ze Marie niet zou hebben gekend als haar moeder nog leefde, had haar verlaten.
Gedeeltelijk was dat de verdienste van haar verzorgster geweest. Na het overlijden van Cox’ moeder, was zij de enige geweest, die echt tijd en aandacht aan haar had besteed. Van Marie had ze belangstelling gekregen. Marie had voor haar gezorgd, met liefdevolle intentie, niet omdat ze er voor betaald werd. Als ze niet oprecht de bedoeling had om goed voor Cox te zorgen, was ze niet met het idee gekomen voor de trip naar Bordeaux.
Marie was begonnen met liefde en vertrouwen een comfortabel nestje voor haar pupil te bouwen. Ze had nooit aangedrongen, maar, sinds ze bij Cox en haar vader in huis woonde, ook nooit afgelaten. Marie was een constante geworden in Cox’ jonge, verstoorde leventje.
Met haar rustige aanwezigheid en haar zorg had ze duidelijk gemaakt dat ze er voor Cox was.
Marie liep langs de openstaande deur van Cox’ slaapkamer en zag dat het meisje op haar bed zat, haar gezicht naar het raam gewend. Haar vingers frummelden aan de schouderbanden van de rugtas.
‘Cox, ma chère, wat is er aan de hand?’ Ze ging naast haar op het bed zitten en sloeg een arm om haar heen. Ze had een donkerbruin vermoeden. Van ontspannen en goedlachs was Cox weer timide geworden. Ze was weer ingehaald door de veel te aanwezige zwaarmoedigheid.
Het pantser was weer terug. Cox schokschouderde. ‘Nou, gewoon… Niks.’
‘Oh, dan was het niks wat ik zag: dat enorme verschil in stemming.’
Misschien kon Marie het verklaren, maar was het niet stom om dat te vragen? Haperend begon Cox: ‘Ik heb… gewoon… een tijdje… niet aan mama gedacht. Maar dat kan toch niet?’
‘Ja, schatje, dat kan wel.’ Marie trok Cox’ blonde hoofd tegen haar borst. Arm kleintje, het verdriet was zo allesomvattend dat ze het ervoer als verraad als ze een tijd niet aan haar moeder dacht. ‘En het mag ook. Je doet mama niet te kort als je ergens anders aan denkt. Geen moeder ter wereld zal willen dat haar kind nooit meer lacht. Ik kende je moeder niet, maar zou zij er anders over denken? Je hebt echt niets verkeerds gedaan. En mama zal nooit vergeten raken, toch?’
‘Nee.’ Dat wist Cox wel zeker. ‘Maar hoe…’
Marie zag duidelijk waar Cox mee worstelde. ‘Emoties schommelen. Bij alle mensen. Dat is soms charmant en soms lelijk. Het misstaat je niet, lieverdje, als je een beetje lacht en een beetje geniet.’ Ze nam Cox’ handen in de hare en zei niets meer. Ze wachtte de vragen af, vast van plan om niet degene te zijn die het moment beëindigde.
‘Het is er ook nog wel… dat gevoel.’
‘Natuurlijk.’ Marie vroeg zich af hoeveel volwassenheid Cox al aankon. ‘Ergens zal het er altijd zijn. Op een klein plekje in je hart. Het zal zijn eigen plaats krijgen. Het zal nog heel wat tijd vragen, maar dan kun je ermee omgaan.’
‘En papa…’
‘Bij hem gaat het precies zo. Met dat verschil, dat hij volwassen is en meer ervaring heeft. Vanuit die ervaring gaat hij anders om met zijn verdriet dan jij.’ Door teveel uit te leggen, kon ze Cox weer terug plaatsen in haar sombere stemming. Daar moest ze voor waken.
Het was Cox zelf die het onderwerp weer liet varen.
‘Zijn we dadelijk niet te laat voor het eten?’
‘Enfin…’ Marie liet haar handen hoorbaar op haar knieën neerkomen. ‘Dan waren we de tijd vergeten…voilà.’
Cox vroeg Jean-Michel of hij was gaan vissen in de Garonne. Ze had hem de vorige avond horen zeggen dat hij dat wilde gaan doen in zijn vakantie. Het was als een onschuldige vraag bedoeld, maar het leidde tot een uitnodiging.
‘Nee, ik ben vandaag bij vrienden geweest,’ legde hij uit, ‘morgen ga ik vissen. Wil je mee?’
Zijn vraag viel midden in een stilte in het gesprek tussen de volwassenen, die onwillekeurig wachtten op haar antwoord. Cox werd ongemakkelijk. Nu leek er zoveel van af te hangen.
De uitnodiging was beslist Jean-Michel’s eigen idee. Hij had haar vraag niet kunnen voorzien.
Daarom durfde Cox het aan. ‘Volontiers!’
De volgende morgen trof Cox Marie in de keuken, waar ze bezig was samen met Angèle een picknickmand te vullen. Jean-Michel zocht zijn visgerei bij elkaar. Hij liep in en uit en verzamelde zijn spullen in een hoekje van de keuken. Hugo kwam met zwarte handen binnen. Hij had nog snel voor kantoortijd een lekke fietsband gerepareerd. Nu was er tenminste een fiets beschikbaar voor Cox, waarop ze met Jean-Michel kon meefietsen naar de Garonne.
Cox voelde zich bezwaard door alle drukte die ze op gang had gebracht. Iedereen deed moeite om het haar naar de zin te maken
Haar verzorgster stapelde ingepakte broodjes in een rieten mandje. ‘Jean-Michel, als je me zegt waar jullie heen gaan, komen je moeder en ik in de loop van de dag een kijkje nemen.’
Cox bedacht dat ze makkelijk uit handen gegeven werd door Marie, die thuis zo secuur op haar paste. Dat was eigenlijk niets voor haar. Dat ze Cox met Jean-Michel liet meegaan, zei wel iets over het vertrouwen dat ze had in haar neef. Bovendien zou hij de beschermelinge van zijn tante niets durven aandoen.
Jean-Michel bond de hengels langs de fietsstang, de viskoffer achterop. Cox mocht het mandje meenemen.
Ze was er nog niet gerust op. Bij hengelen mocht je toch niet praten? Moest ze nu een hele dag zwijgen met Jean-Michel? ‘Ik moet mijn mond houden, hè?’
‘Welnee,’ stelde hij haar gerust, ‘de vissen in de Garonne zijn wel wat lawaai gewend, hoor.’ Cox lachte hardop.
‘Voila,’ Jean-Michel vond Cox een piepjong kuikentje. Toch durfde hij op zo’n jong ding wel een klein beetje flirten los te laten, ‘als je zo blijft lachen, vechten ze zodirect om aan mijn haak geslagen te mogen worden.’
‘Vind je het echt niet erg om mij mee te nemen?’
Ze stapten op de fietsen en zwaaiden naar Angèle en Marie die in de tuin achterbleven.
‘Waarom zou ik? Het verandert toch niets aan mijn plannen?’
Cox begreep dat hij het niet voorgesteld zou hebben, als hij het echt niet wilde. Hij zat niet met haar in zijn maag. Haar volgende vraag klonk al een stuk luchtiger.
‘Eten we vanavond de vangst op?’
Ze reden in westelijke richting de stad uit. Jean-Michel reageerde opnieuw flegmatiek: ‘Eerst maar eens wat vangen.’
Op het plekje dat Jean-Michel uitzocht, spreidde Cox een plaid uit. Marie’s neef ging aan de slag met zijn hengels en het aas. Hij had een hengel voor Cox meegenomen, maar ze was niet van plan het ding aan te raken. Stel je voor dat ze beet kreeg! Ze durfde voor geen goud de haak uit de vissenbek te halen.
Ze zocht in de picknickmand naar haar boek en zonnebrandolie. Het was goed om op de oever van de rivier te zitten. Van het water ging een troostende werking uit, al was het dan niet haar geliefde Noordzee. Dicht bij het water kon ze vergeten dat het toch wel een beetje vreemd was om in Frankrijk te zijn. Meegenomen door Marie, de vrouw die ze nog maar net aan kon plaatsen in haar leven. Ondergedompeld in haar familie en nu weer overgeleverd aan deze knappe jongen.
Ze sloeg haar boek open, maar ze zag de letters niet. Aan haar geestesoog trok Bordeaux voorbij, zoals ze dat daarnet vanaf de fiets gezien.
‘Je leest niet.’ merkte Jean-Michel terecht op.
‘Nee, en ik vis ook niet.’ bekende ze eerlijk.
‘Vind je het niet leuk om hier te zijn?’ vroeg hij. Het was niet helemaal duidelijk wat hij met ‘hier’ bedoelde.
Ze moest weer even zoeken naar de juiste Franse woorden, maar het antwoord kwam er toch uit. ‘Bij de rivier zijn vind ik fijn. Ik hou van water.’
Uit Jean-Michel’s reactie bleek dat er over haar gepraat was. ‘Marie zegt dat je heel vaak aan het strand te vinden bent.’
Het was even slikken dat Marie dat verteld had, maar het was waar. Cox haalde haar schouders op. Wie interesseerde het waar ze haar vrije uren doorbracht?
‘Luister, ik weet waarom Marie deel uitmaakt van jouw familie. Zit er maar niet mee dat ze dit verteld heeft.’ Hij pauzeerde even. ‘Als dat de manier is waarop jij… Nou ja, ik weet dat je moeder… dat je geen moeder meer hebt.’
Cox’ kin zakte op haar borst.
‘Ik wil niet kwetsend zijn, maar het is goed dat wij van jouw situatie op de hoogte zijn. Dat voorkomt de verkeerde vragen. Zolang je bij ons thuis verblijft, kun je jezelf zijn.’ Hij keek naar het jonge Hollandse meisje en voegde er in gedachten aan toe: ‘Voor zover je dat jezelf toestaat.’
Hij controleerde – totaal overbodig – zijn hengels en ging op de plaid zitten. ‘Cox, neem me niet kwalijk als ik bot klink, maar ik kan me er geen voorstelling van maken. Er kan toch geen groter verdriet op de wereld zijn dan je moeder verliezen.’
Ze keek Jean-Michel aan. Gekwetst dat hij zo direct over het overlijden van haar moeder sprak en gelijkertijd getroost door zijn bereidheid om over zo’n zwaar onderwerp te praten.
‘Het is…’ Ze zocht naar het juiste woord. Hoe omschreef je het kernachtig? ‘…verpletterend.’
‘Kun je erover praten?’
‘Er zijn niet zoveel mensen met wie ik…Nou, nee, eigenlijk niet. Mijn vader…heeft zijn eigen verdriet.’ In gedachten was ze weer terug bij de vorige avond. ‘Marie kan het geduld opbrengen om naar me te luisteren.’
‘Dat kan ze zeker. Je kunt je hart bij haar uitstorten. Ze is betrouwbaar. Mijn tante is een hele wijze vrouw. Geduld is één van haar vele deugden.’
‘Nederland heeft haar van je gestolen.’
‘Onzin, Marie maakt haar eigen keuzes. Het was haar keuze om Frankrijk te verlaten.’
‘Om een bepaalde reden?’
‘Dat moet Marie je zelf maar vertellen.’
‘Je weet dus wel waarom.’
‘Ja, ik weet waarom. Ik heb de onhebbelijkheid dat ik altijd alles tot op de bodem uitzoek.’
‘Inspecteren zit jou dus in het bloed?’
‘Tja, misschien ben ik inderdaad wel voorbestemd om inspecteur te worden. Maar ik wil even op jou terugkomen. Je moet het meteen zeggen als ik te ver ga, maar weet je hoe je moeder…’
Dat kon Cox niet aan. Ze weerde hem af. Ze wuifde zijn woorden weg, hij zweeg onmiddellijk.
‘Excuus, Cox, ik zei het al: ik ben onhebbelijk nieuwsgierig. Kun je me vergeven?’
‘Jawel… je vroeg iets… Nou, ik ben daar nog niet klaar voor.’
Jean-Michel leunde naar haar toe. ‘Even goede vrienden?’
Door die beweging was zijn gezicht opeens heel vlakbij. Zijn ogen waren op dezelfde hoogte als die van Cox. Ze slikte, kon niets zeggen. Het blauw van zijn ogen hypnotiseerde haar. Een moment was het haar hele wereld, zag ze niets anders dan dat blauw. Ze werd gevangen in zijn warme, zoete adem. Zijn ogen, zijn adem, zijn beweging, zijn lichaam, alles zei haar dat ze hem kon vertrouwen. Dat ze hem kon toelaten als vriend. In dat woordeloze besef begreep ze dat ze haar weerstand kon laten varen. Die domme weerstand, die het toch nooit kon winnen van het feit dat ze stormenderhand verliefd werd op Jean-Michel.
Ze kon nog net zeggen: ‘Waren wij al vrienden dan?’ voordat hij haar kuste. Haar oogleden zakten trillend over haar ogen, voordat ze zijn mond op de hare voelde. Maar de kus kwam niet.
‘Hallo, jullie twee!’ Het was de stem van Marie. Ze werd op de voet gevolgd door haar zuster, die informeerde: ‘Willen ze een beetje bijten? Wat heb je al aan de haak geslagen?’
Mij, dacht Cox, verward door de ware aard van haar gevoelens. Hadden de zusters nu iets moois verstoord? Of was het beter dat een onherroepelijk moment niet plaatsvond? Ze zuchtte. Ook zonder die kus was ze verliefd op Jean-Michel geworden.
Lachend en pratend namen de twee vrouwen plaats op het kleed. Ze vulden elkaar aan in een verhaal over wat ze die morgen hadden meegemaakt bij het boodschappen doen.
Cox zweeg. Ze voelde zich niet lacherig. De vorige avond had ze kunnen vaststellen dat Marie’s zorg voor haar oprecht en belangstellend was. Dat Marie erg lief voor haar was. Cox had dat idee steeds tegen gehouden. Lief, dat was alleen voor moeders weggelegd. Niet voor vreemde verzorgsters. Marie was altijd bereid om te luisteren als haar iets dwars zat. Dat was ze steeds geweest, maar ook dat had Cox niet passend gevonden. Nu zat ze met een probleem waarover ze niet durfde te praten, hoe welwillend Marie ook luisterde. Ze kon toch werkelijk niet aan haar verzorgster vertellen dat ze verliefd was geworden op diens neef?
Marie was niet veroordelend in haar houding, maar toch zou ze Cox hoger aanslaan dan zo dom te zijn om verliefd te worden op een jongen die ze na de vakantie niet meer zou zien?
Ze moest het verbergen.
Maar Marie wist het. Ze zag het aan de bestudeerde onverschilligheid die Cox aan de dag legde als het op Jean-Michel aankwam, het gespeelde gebrek aan interesse als hij ter sprake kwam. Waar Cox onderkoeld wilde overkomen, zag Marie dat ze schokkerig en onhandig werd. Als ze dacht dat niemand keek, volgde haar blik hem overal. Ze wist uit eigen ervaring hoe dat voelde. Zo verliefd zijn dat je de hele dag zijn ogen voor je zag, zo groot als de hemel zelf. Ze wist wat het was om zo gevoelig te zijn voor de aanwezigheid van je geliefde dat je hem door muren heen zag. Al was Cox nog maar veertien, de kracht van haar gevoelens deed niet onder voor die van welke volwassene dan ook.
Na twee weken had ze Cox uitentreure laten kennismaken met Bordeaux. Ze hadden niet alleen de stad uitgekamd, maar ook de directe omgeving. Ze hadden wijngaarden bezocht, kastelen en kloven. Aan het eind van de twee weken, sprak Cox Frans of ze in Frankrijk geboren was en sprak ze met Marie vaker Frans dan Nederlands. Ze had zich de taal zo eigen gemaakt, dat ze precies de goede toon kon aanslaan naar gelang met wie ze in gesprek was.Tegen Jean-Michel was ze tegelijkertijd uitdagend en afwerend, zoals dat nu eenmaal ging als je verliefd was.
In de trein op weg naar huis, concludeerde Marie dat aan dat doel van de trip voldaan was: Cox’ Frans was met sprongen vooruit gegaan. Haar spreekangst had haar verlaten en haar vocabulaire was vergelijkbaar met die van gemiddelde Franse leeftijdgenoten.
Daarvoor was een nieuw probleem in de plaats gekomen. Cox werd van Jean-Michel gescheiden. Hoe ging ze om met haar geliefde op zo grote afstand? Had het zin om Cox te vertellen dat ze niet op Jean-Michel moest rekenen? Een hartje dat zo verliefd was, wilde toch niets horen over triviale kleinigheden als afstanden van meer dan dertienhonderd kilometer? Het was onmogelijk om een vriendschap te onderhouden op zo’n grote afstand. Maar daarmee hoefde ze niet bij Cox aan te komen.
Hoe hard Cox ook probeerde om niet verliefd te lijken, heel haar hunkering naar Jean-Michel lag besloten in één simpele vraag: ‘Kunnen we nog eens teruggaan, Marie?’
Marie hing de argeloze uit. ‘Voordat we gingen, had je er helemaal niet zo’n zin in. Of we daarom nu al over een volgende keer moeten praten… Ik weet het niet, hoor.’
‘Maar toen wist ik niet wat het inhield.’ Cox zette grote ogen op. ‘En dan nog: het is goed voor mijn Frans.’
‘Dat is een overtuigend argument.’ Marie knikte.
‘Dus…’
‘En al je andere plannen dan? Je ging toch werken in ‘Het Seizoen’?’
‘Oh, Marie, je zit me te plagen. Je hebt me zelf gezegd dat je met Kerstmis bijna altijd naar Bordeaux gaat.’
‘We kunnen je arme vader niet alleen laten met Kerstmis…’
Cox pruttelde: ‘Hij kan Kerst wel doorbrengen bij zijn vriend, meester Arriëns en zijn vrouw.’ Ze bedacht nog iets beters om de hele zaak mee af te doen: ‘Hij kan ook met ons meegaan.’
Marie wilde geen valse beloften doen. ‘Chérie, ik kan er nog niets over zeggen.’
Cox zweeg. Terwijl de trein in noordelijke richting snelde, gingen haar gedachten de andere kant op. Naast alle momenten die ze met Jean-Michel had gedeeld, kwam een afgebroken gesprek met hem ook terug in haar herinnering. Ze had niet willen horen hoe hij zinspeelde op de toedracht van het auto-ongeluk dat haar moeder gedood had. Als er al een toedracht was…
Met een heftig, kort gebaar had ze zijn woorden kunnen stopzetten, maar met haar gedachten lukte dat niet. Hij had een snaar geraakt, haar nieuwsgierigheid gewekt.
‘Marie?’
‘Ja, liefje?’
‘Het is toch mogelijk om op de redacties van kranten de archieven te raadplegen? De oude kranten in te zien, bedoel ik.’
‘Ja.’ bevestigde Marie, die haar vraag niet uitsprak, maar haar wenkbrauwen trokken zich verbaasd samen.
‘Wil jij met mij meegaan? Ik wil daar eens kijken. Iets opzoeken.’
‘Natuurlijk. Eens kijken, jij moet volgende week weer naar school. Zal ik de afspraak maken? Bijvoorbeeld op een dinsdag, dan ben je vroeg uit.’
‘Graag.’ Cox was niet te verlegen om naar de redactie van het Noordhollands Dagblad te bellen, maar ze voorzag dat er toestemming van volwassenen nodig was. Dan kon Marie maar net zo goed meteen de leiding nemen.
Marie kon het niet langer voor zich houden. ‘Wil je iets speciaals opzoeken?’
Er was in de afgelopen maanden maar één feit in de kranten gekomen dat een raakvlak had met Cox. Marie krulde haar lippen naar binnen. Dat was een botte, onnadenkende vraag geweest.
‘Na mama’s… na het ongeluk…heb ik niet in de kranten gekeken.’ Ze wendde haar gezichtje af naar het raam, waar Frankrijk voorbij raasde. In haar zwijgen lagen de woorden besloten: ik had toen wel wat anders aan mijn hoofd. ‘Ik wil weten wat er over geschreven is.’
Marie’s conclusie klonk als een vraag. ‘En je hebt het daarna ook niet aan papa gevraagd?’
Hij had het me niet verteld, als hij het al had onthouden, dacht Cox, hij vertelt me nooit iets, zelfs als ik het vraag. Ze was machteloos onder zijn onbereikbaarheid. Zij had begrip voor het verdriet van haar vader. Moesten ze elkaar daarom juist niet steunen? Ze hadden, als gezin, alleen elkaar nog maar. Cox wist dat haar vader niet zou veranderen. Hij was voor het overlijden van Annet al ver van haar verwijderd. Dat legde ze niet uit aan Marie.
‘Nee.’ zei ze slechts.
Beschier van der Linden was afstandelijk, maar nog immer de vader van Cox. Hij was nooit boos op haar en evenmin uitgesproken in de liefde voor zijn dochter. Hij was altijd afwezig, al was hij in de winkel op de begane grond. Zolang zijn dochter als decoratiestuk kon dienen, was hij belangstellend. Als hij energie in haar moest steken, haakte hij af. Toch was Cox aan hem gehecht. Er verscheen een glimlach op haar gezicht, toen ze hem ontwaarde bij de uitgang van het station in Alkmaar. ‘Hé pap!’
Beschier had een beetje rondgelopen in afwachting van de aankomst van Cox en Marie. Als hij, zoals nu, rondlummelde, vloog het gemis hem aan. Zo wezenlijk dat hij de gestalte, de stem en de bewegingen van zijn overleden vrouw naast hem kon uittekenen.
Hij keek op bij het horen van die bekende stem en schrok hevig toen hij zijn dochter op zich zag afkomen. Het was of hij Annet zag! Cox had altijd al veel op haar moeder geleken, maar na veertien dagen Frankrijk zag hij zijn dochter ‘opnieuw’. Ze leek te zijn veranderd in een dubbelganger van zijn vrouw. Toen ze vlak voor hem stond, zag hij duidelijk hoe jong haar gezichtje nog was, dat ze nog lang niet Annet was. Maar het was in aanleg aanwezig en hij was er flink van geschrokken. Cox’ haar zat anders. Het steile, blonde haar vertoonde slagen in de pony en bij haar slapen. Zijn glimlach was een beetje meewarig.
Hij omhelsde zijn dochter en kuste haar op de wangen. ‘Hé, hallo! Welkom terug in Nederland! Hebben jullie een goede reis gehad?’
‘Ja, hoor… gewoon.’
Marie bleef op een paar passen afstand wachten tot Beschier zijn dochter begroet had. Dit kende ze van de meisjes Van Tuyllinghe. Hoe meer ouders vroegen, hoe minder antwoord ze kregen van de kinderen. De verhalen kwamen vanzelf wel los, maar meestal niet meteen na aankomst. Ze knikte om Beschier antwoord te geven. Op die manier nam ze niets weg van wat Cox haar vader wilde vertellen.
Hij laadde de koffers in de auto. ‘Heb je in Frankrijk iets met je haar gedaan?’
‘Nee, hoezo?’
‘’t Zit anders. Hier…’ Hij streek met zijn hand langs haar voorhoofd en slapen. ‘…en hier.’
Nu vulde Marie in wat zij ook had opgemerkt. ‘Het is van zichzelf beginnen te krullen.’
Ja, en daarmee is Cox een stap dichter bij de gelijkenis met Annet gekomen, dacht hij.
Hij keek Marie aan, die een vermoeide Cox tegen zich aan trok. Het lieve gebaar van Marie begreep hij verkeerd. Tussen de Française en zijn dochter was een band ontstaan, die hem had buitengesloten. Eigen schuld, Van der Linden, je hebt dat laten gebeuren. Het besef, dat hij buitenstaander was, hing als een loodzwaar gewicht om zijn schouders. Te zwaar om te bevechten. Hij zou erin moeten berusten.
Cox schoof in een hoekje van de achterbank. Ze geeuwde hartgrondig.
Marie ging op de passagiersplaats zitten. Met het dichtslaan van het autoportier was ze weer terug in haar rol als verzorgster. ‘Heb je goed voor jezelf gezorgd, Beschier? En dan bedoel ik met name door goed te eten?’
‘Ja, maak je maar geen zorgen. Ik ben een paar dagen weggeweest, naar een antiekbeurs, zoals je weet.’ Beschier voegde de wagen in het overige verkeer. ‘En ik heb een paar keer bij buurvrouw Miedema gegeten en bij Edward Arriëns en zijn vrouw.’
Hij vond dat hij ook een beleefdheidsvraag aan Marie moest stellen. ‘Heb je je familie in goeden doen aangetroffen?’
Marie lachte. ‘In blakende welstand!’
Cox maakte zich nog kleiner in haar hoekje. Hij heeft me niet eens gemist, dacht ze.
Op het plein voor het station, toen ze haar vader zag, lag het op de loer, maar pas bij het openen van de voordeur, sloeg het besef bij Cox opnieuw in volle hevigheid toe. Haar moeder was er echt niet. Al drie maanden niet meer. Ze sleepte al drie maanden dat onmetelijke verdriet mee. Hoe kon ze zichzelf zo voor de gek houden? De trip naar Bordeaux zou nooit hebben plaatsgevonden als haar moeder nog leefde. Hoe kon ze dan nu, in een onbewaakt ogenblik, hebben verwacht dat haar moeder met roffelende voetstappen over de trap naar beneden kwam? Met gespreide armen op haar afkomend: ‘Coxie!’
Haar moeder was bijna onafgebroken in haar gedachten. Hoe kon ze haar dan zijn vergeten?
Het bracht haar in verwarring. Tegen dit soort botsingen in haar gedachten was geen troost opgewassen. Of… het moest de zee zijn.
‘Mag ik even weg?’ vroeg Cox aan zowel haar vader als Marie.
‘Je bent net thuis!’ riep haar vader uit.
Marie knipoogde. ‘Nadat je me hebt geholpen om deze koffers bij de wasmachine te brengen.’
Marie’s zorg voor haar pupil was toegenomen tijdens de treinreis. Ze vroeg zich af hoe Cox het allemaal moest bolwerken. Ten eerste was er dat grote verdriet om haar moeder, waarin ze zo goed als alleen stond. Beschier liet zijn kind veel te veel aan haar lot over. Daarbij was de verliefdheid op Jean-Michel gekomen, wat Cox naar het andere uiterste van het gevoelsspectrum trok. De jongen moest ze achterlaten in Bordeaux, wat betekende dat ze opnieuw pijn te verduren kreeg. En het meisje was veel te stil. Wat ging er allemaal in dat hoofdje om?
Marie vermoedde waar Cox heen ging en waarom. Ze had heel wat met zichzelf uit te vechten en dat kon nergens beter dan aan het strand. Wat vond ze in godsnaam in dat stuivende zand en het zeewater dat in geelgrijze vlokken het strand werd opgeblazen? Een ‘vriend’ die van zijn begrip blijk gaf, door niet de verkeerde antwoorden te geven? Die haar niet tegensprak?
Hoewel Marie Cox’ hang naar de zee niet deelde, begreep ze dat het belangrijk was. Veel belangrijker dan een beetje hulp bij het uitzoeken van de was.
Op het moment dat Marie bij het dilemma was aangekomen of ze meer bij Cox moest aandringen op het uitspreken van haar gedachten of niet, rende het meisje langs haar heen, met haar onafscheidelijke tas over haar schouder, op weg naar de schuur om haar fiets te pakken.
Het was avond, maar de duisternis zou pas over anderhalf uur vallen. Door de steeds langer wordende lichte avonden en de aangenamere temperaturen, bleven er steeds meer mensen hangen op het strand. Het maakte Cox niet uit, bovendien nam niemand aanstoot aan het meisje dat tegen de duinrand zat genesteld, met een tas naast haar, druk bezig in een schriftje te krabbelen. Zolang de mensen op afstand bleven, zagen ze niet dat de tranen op het papier vielen. Geen mens vermoedde hoe hartverscheurend de bekentenissen waren die aan dat kleine boekje werden toevertrouwd. De pagina’s vulden zich snel, er was zoveel wat Cox van het hart moest. Hoe verliefd ze was op Jean-Michel, haar knappe Franse vriend. Hoezeer ze hem miste. Er moet een manier zijn om zo snel mogelijk weer naar Frankrijk te gaan. Ik wil hem zien! Ik wil bij hem zijn! De ene hartenkreet werd gevolgd door de andere.
In heftige bewoordingen schreef Cox over haar vader. …Kan net zo goed aan de andere kant van de wereld zitten, zo afwezig is hij. Hij interesseert zich totaal niet voor mij.
Het laatste stuk dat ze die avond schreef, betrof haar moeder. De herinnering aan mijn moeder doet pijn. Ik mis haar voortdurend. Toch kan het opeens tien keer zo erg zijn, zoals vanmiddag toen ik thuiskwam uit Bordeaux. Ik dacht echt dat ze de trap af zou komen. Kon zien hoe ze op me afkwam, mijn naam uitriep, me in haar armen sloot…
Cox knabbelde op haar pen. Er was een gedachte gaan knagen. Ze durfde die eigenlijk niet zo goed aan het papier toe te vertrouwen. Het leek heiligschennis, een aantasting van de nagedachtenis aan haar moeder. Ze zette de pen op papier. In het schriftje stond hoe ze zich voelde. Daar had ze geen geheimen, daar was ze volstrekt eerlijk. Het viel haar zwaar, maar ze schreef op: ik weet alleen heel zeker dat ze dat bij leven nooit gedaan zou hebben…