Het gebeurt wel eens dat lezers, die een boek van mij hebben gelezen, de gangen van de hoofdpersoon nagaan. Onlangs werd me dat verteld door een mevrouw die De muurbloem had gelezen.
Dat boek speelt zich af in Bergen, maar de lijstenmakerij die er een prominente rol in heeft, bestaat niet echt. Zij en haar man hebben zich een ongeluk gezocht naar waar inlijsterij De muurbloem nou toch gevestigd kon zijn. Tenslotte had ik toch de Kerkstraat genoemd. Die straat bestaat wel echt in Bergen. Ik kon het niet helpen, ik moest er om lachen dat ik hen – onbedoeld – zo had laten zoeken.
Ik had er niet het minste probleem mee om een fictieve lijstenmakerij neer te zetten in een echt bestaande straat. Ik heb er op geen enkel moment rekening mee gehouden dat lezers zo zeer op een boek kunnen ingaan dat ze gaan ‘spoorzoeken’. Dat ze de gangen van de hoofdpersoon nagaan.
Hoopten deze mensen echt de beschreven inlijsterij te vinden om er dan binnen te stappen? Om de sfeer van het boek op te snuiven, zoals ik dat – in de beleving van de lezers – gedaan moest hebben? Dat krijg je ervan, dacht ik, als je fictie en feitelijkheden door elkaar gooit.
De eerdergenoemde lezers waren uiteindelijk op een terras neergestreken waar ze gezellig van een borreltje genoten. Ze maakten er een middagje uit van. Dat hun speurtocht niets opleverde, zetten ze kennelijk van zich af.
Het zette mij aan het denken. Ik moet mijn lezers toch maar niet het bos in sturen. Het voert te ver om te verwachten dat hele volksstammen Bergen, Oude Niedorp, Dirkshorn, De Haukes op Wieringen Langedijk, en Sint Pancras uitkammen, maar in het boek dat ik nu aan het schrijven ben, gebruik ik toch maar bestaande straatnamen. Warmenhuizen mag zijn borst natmaken.