Er is van alles om je heen waarvan je als schrijver gebruik kunt maken. Het zou zomaar kunnen dienen als inspiratie. Noem het maar op. Iets wat lang geleden gebeurd is, bijvoorbeeld, of heel ver van hier. Het kan gister gebeurd zijn, of zonet nog. Het kan een praatje met de buurvrouw zijn geweest, waardoor je denkt: dat kan ik gebruiken in mijn verhaal. Zo eenvoudig kan het zijn, je staat even te kletsen en – hopla – je kunt verder met je script. Op die manier put je uit je eigen omgeving.
Het lijkt zo voor de hand liggend, maar het gaat dieper.
Schrijfvriendin Mary Schoon voerde een man op in haar boeken, die uiteraard een naam nodig had. Haar script was al zover in het proces dat er niets meer gewijzigd kon worden toen ze zag waar ze die naam vandaan had.
Van een transportfirma.
Bekend van de blauwwitte vrachtwagens waarop als enig opschrift de naam van de eigenaar staat.
Ikzelf heb ooit een man opgevoerd in een tweeluik. Dat personage werd een onguur type.
Ik kwam er veel te laat achter dat ik de naam van een plaatselijke aannemer had gebruikt. Door beïnvloeding kwam die naam bovendrijven. Ik had het naambord op mijn netvlies. Iemand heeft mij ooit al eens gevraagd of ik een hekel heb aan die aannemer.
Nee, natuurlijk niet.
In mijn volgende roman komt een jong meisje voor dat het bakvirus te pakken krijgt. Ik heb haar Yola genoemd. Ook weer: door beïnvloeding. Op mijn spotify-lijst staat een liedje: ‘Faraway look’ gezongen door Yola. Het gaat over iemand die er niet bij is met haar/zijn hoofd. Iemand die van een ander leven droomt.
In dat liedje komt een couplet voor over hoe de kaarsen op een taart worden aangestoken.
Ik heb dit dus niet zelf bedacht.


