Er zijn van die verhalen die willen zijn.
Die willen per sé geschreven worden. Ze produceren zichzelf.
Het is net of je ruimte aanbiedt, zodat een idee daar plek kan innemen. Ongevraagd, op een lastig moment, maar dwingend. Het is aan boord gekomen zonder toestemming te vragen. Nu is het niet meer te negeren.
Het werkt zich met de ellebogen naar de voorgrond om daar prominent aandacht te gaan zitten vragen. Als schrijver kan ik het schudden. Ik kan maar beter pen en papier pakken en gehoor geven aan deze dwingeland.
Zo als het een rechtgeaarde dwarsligger betaamt, geeft hij niet alles prijs bij de eerste verschijning. Ik begin schetsmatig: scènes, verloop, ontknoping. Ik bedenk de poppetjes die het verhaal moeten bevolken. Ik heb verhaal, karakters en decor bij elkaar en kan beginnen.
Al schrijvend gaat het verhaal anders klinken dan ik voorzien had. De toon die wordt aangegeven lijkt niet van mij afkomstig te zijn. Het loopt me uit de hand. Ik moet de uitgezette koers loslaten. Ik mag wel een beetje aan de knoppen draaien, maar dit voertuig stuurt zichzelf. Navigeren heeft geen zin, het roer gehoorzaamt niet.
Hier is geen sprake van de schrijver die het verhaal vasthoudt. Integendeel, het verhaal houdt de schrijver vast.
Ik moet volgen, maar ik heb wel mijn twijfels over dit zelfsturende vehikel. Komt dat wel goed?
Ik ben gewend om de regie te hebben, ik voel me niet senang in de volgzame rol.
Ik fungeer als doorgeefluik, ik ben slechts het instrument waar de woorden doorheen vloeien.
Ben ik ingezet om tijd, energie, papier en inkt te verkwanselen?
Als het einde dichterbij komt, blijken mijn angsten ongegrond. Een verhaal dat zo overtuigd is van zijn eigen bestaansrecht gaat met onverbiddelijke vastbeslotenheid op de juiste bestemming af.
Dat mag ik rustig aannemen.