Hoe snel ik ook naar het eind van een manuscript toe werk, als het af is, ben ik niet meteen blij. Als ik de laatste punt zet, wordt de band, die ik met het verhaal en de hoofdpersonen heb, niet meteen verbroken.
Maandenlang ben ik verbonden geweest met het wel en wee van de romanfiguren. Ik ben van ze gaan houden, ze zijn een beetje familie geworden, al bestaan ze niet echt. Ik heb een periode met ze meegeleefd, het gaat op mijn gevoelsniveau zitten.
Gevoelens zet je niet zomaar aan of uit.
Maar het script is af, ik moet loslaten.
Ik heb daar moeite mee. Ik heb een paar dagen nodig om bij te trekken.
Ik was nog niet helemaal terug in het gareel, toen ik – een beetje met mijn ziel onder mijn arm - op een markt stond.
De twee belangrijkste karakters waren nog om mij heen.
De vrouw die die dag als eerste een boek kocht, werd aangetrokken door één van de titels: Tegen de stroom in. ‘Wilt u uw naam erin geschreven hebben?’ vroeg ik, zoals ik aan elke koper vraag.
‘Ja, leuk, ik heet Yvonne.’
Onder haar naam krabbelde ik mijn handtekening.
De laatste klant van die dag wilde ook haar naam voorin in het boek dat ze net gekocht had. ‘Mijn naam is Yvonne.’ zei ze.
Dat was meer dan toevallig. Het was of ik bevestiging kreeg.
Het was of er tegen mij werd gezegd dat het niet gek is dat afscheid pijn doet.
Ik moest erop vertrouwen dat mijn romanfiguren op eigen beentjes verder konden. Nu kon ik loslaten, wetende dat ze nooit echt weg zijn.
Mijn net voltooide script kwam bij me terug met een boodschap: Vaarwel, het ga je goed. Het werd uitgesproken door de vrouwelijke hoofdpersoon. Haar naam is Yvonne.