“Wat zeg je nou?” vroeg mijn leraar Nederlands verbaasd.
Ik had de vraag al een keer gesteld. De ergste zenuwen waren daarom al een beetje gezakt. Ik wilde het wel vragen maar ik had dat extra duwtje dat mijn klasgenoten me gaven nodig gehad: “Ja, ja, moet je doen!” Iets luider, iets duidelijker herhaalde ik: “Mag ik een boek dat ik zelf heb geschreven op mijn lijst zetten?”
De lijst: dat was die gevreesde lijst van verplicht te lezen boeken, die je dan ook nog moest ‘uittrekken’. De boeken niet lezen en bij je mondeling examen wegkomen met een geleend uittreksel was een sport onder leerlingen. Dat is misschien nog wel zo.
Meneer K. wilde er meer van weten. Hij legde de les stil door tegen de hele klas te zeggen: “Ga even iets voor jezelf doen.” En tegen mij: “Vertel.”
Ik vertelde: “… en daarom wilde ik vragen of…”
Hij was erg geïnteresseerd. Na overleg in de lerarenkamer, kwam hij erop terug: het mocht.
Het engste moment was het werkelijk overhandigen van mijn script. Een leraar die… De horror!
Maar ik groeide in mijn rol en stapte vol vertrouwen het examenlokaal binnen. Ik zag uit naar de vragen over mijn boek. Daar wist ik alles van. Kat in ’t bakkie.
Ik was 19 en had een eigen boek op mijn literatuurlijst. Ha! Wie had dat?
Met het ‘mondeling’ had meneer K. niet de intentie mijn schrijfaspiraties de kop in te drukken. Hij schoot er – met de beste bedoelingen en met het grootste gemak – gaten in. Ik kon mijn eigen verhaal niet verdedigen. Ik had geen antwoord op de waarom-vragen. Mijn verhaal was los zand.
Ik ging naar binnen met een houding van: ik zal jullie eens wat laten zien. Met mijn zakken vol schaamte kwam ik weer naar buiten.