Het is een teken van waanzin, heb ik weleens horen zeggen.
Een andere uitleg is dat het een teken van intelligentie is.
Er wordt ook wel gezegd dat het stress vermindert.
Wat dan? In jezelf praten.
En ik ben er zo een, zo’n in-mezelf-prater.
Het is maar goed dat er geen strafmaat tegenover staat. Dan had ik allang in de bak gezeten. Want, nou nou, wat ben ik goed in interne overleggen en innerlijke dialogen. Ik moedig mezelf aan: je kunt het! Kom op! Ik rem mezelf af: ho ho, even dimmen. Ik kaffer mezelf uit, als ik weer eens onhandig ben: kijk nou toch eens uit je doppen! Die keren komen overigens veel vaker voor dan de keren dat ik mezelf een pluimpje geef: dat heb je goed gedaan, wijffie.
Iedereen heeft wel zo’n stemmetje in zijn of haar hoofd, maar dat hoor je niet. Bij mij wel.
Ik maak nogal veel geluid.
Ik klets wat af. Tegen mezelf. Tegen denkbeeldige gesprekspartners.
Als ik op de fiets zit of aan de wandel ben, kijk ik altijd eerst even over mijn schouder of – toch alsjeblieft - niemand het hoort dat ik hardop repeteer wat ik naderhand wil schrijven.
Hoe ik hardop de kernwoorden in mijn hoofd stamp, om ze toch maar niet te vergeten.
Als ik een situatie voorspeel is het meestal voor de boeken. Ik probeer uit hoe iets klinkt. Loopt deze zin? Kan die in mijn boek? Of is het krom geneuzel?
Als ik een situatie naspeel, dan doe ik dat omdat ik dan wel snedige reacties weet te geven.
Voor iemand die zoveel in zichzelf praat, is het opvallend dat ik in gezelschap zo stil kan zijn. Dan ben ik meer een luisteraar.
Het kan ook zijn dat ik dan eindelijk van mijn eigen gekwebbel af ben.