“Vrolijk Kerstfeest!” Dat zeiden mijn zusjes en ik vroeger thuis, als we op kerstavond aan de broodmaaltijd zaten.
“Zálig Kerstfeest!” zei mijn vader dan. Met de nadruk op zalig. Hij liet het licht verwijtend en corrigerend klinken en zo was het ook bedoeld.
Mijn vader was overtuigd katholiek. In zijn eigen optiek dan. Hij ging bijna elke zondag naar de kerk. Hij bad voor en na het eten. Op zijn minst sloeg hij een kruisje. Kerstmis was een gezegend feest, vond hij. Vandaar dat ‘zalig’. Daar bracht je hem niet vanaf.
Maar hoe zalig was het werkelijk voor hem?
Mijn vader was slager in hart en nieren, maar het vele werk in de kerstperiode moet hem toch in de weg hebben gestaan. Hij mocht zich dan nog zo katholiek voelen, hij zal de kerstgedachte wel eens kwijt geweest zijn, als zijn tong op zijn schoenen hing van vermoeidheid.
Die slagerij thuis werd uitgebaat door mijn vader en mijn oom. Mijn moeder sprong bij, als dat nodig was. En dat was best vaak.
In de laatste paar dagen voor Kerstmis was het rondom de winkel altijd een gekkenhuis. De telefoon bleef rinkelen: klanten die hun bestelling doorbelden. Mijn zusjes en ik zochten de bestelbriefjes uit – op alfabet. Hoe dichter bij Kerstmis, hoe meer het stapeltje groeide.
In het grote incourante huis achter het winkelgedeelte stonden geïmproviseerde tafels om de plastic tassen met bestellingen op kwijt te kunnen. De mengkuip werd afgedekt met een plaat hardboard. De pingpongtafel zakte zowat door onder het gewicht van al die zware tassen.
Kerstmis mocht dan nog zo’n gezegende betekenis hebben, achter de schermen noemden wij het wel eens een vreetfeest. De door mijn moeder versierde boompjes op de toonbank leken een bespotting van de kerstgedachte. In die periode raakte de vitrine eronder sneller leeg dan in de rest van het jaar. Hoeveel rollades stopte mijn vader in een netje? Hoeveel stukken rosbief braadde mijn moeder wel niet?
Deden de mensen dan niets anders dan eten? Twee dagen lang?
Het was buffelen om de bestellingen op tijd klaar te hebben.
Daarom zagen wij in die dagen niet zo veel van onze ouders. Druk, druk, druk.
Mijn zusjes en ik moesten helpen. Ik zie mezelf nog in de keuken zitten. Het vertrek was meer voor het praktische nut ingericht dan voor het gezellige. De wasmachine stond er ook en die werkte nogal eens een schommeltje weg. Maar de radio stond aan, de kachel snorde en de gordijnen hielden de pikdonkere winternacht buiten.
Ik kreeg een grote bak met kilo’s gehakt voor me. Daarvan moest ik balletjes draaien voor de gourmetschotels. Het leek wel of de hele wereld wilde gourmetten met de kerstdagen.
Mijn vader, kribbig, kortaangebonden en overwerkt, was niet gauw tevreden met mijn gedraai. “Ze zijn te groot! Niet zo groot! Kleinere balletjes.”
Hij deed er maar weer eentje voor. Zo. Die was maatgevend.
“Ja pap, goed pap…”
Alsof de klanten de meetlat naast die balletjes zouden leggen.
Eenmaal klaar met ik weet niet hoeveel gourmetballetjes draaien, kon ik naar bed.
Mijn ouders en oom en tante niet. Die gingen door. Zesendertig uur aan één stuk.
’s Nachts als ik wakker werd, kon ik de geluiden uit de slagerij en de werkplaats horen. Het geklos van de houten muilen, die mijn vader droeg, het aanslaan van de gehaktmolen.
Op de laatste dag voor kerstmis kwam je ’s ochtends beneden langs afgeladen tafels: de bestellingen die in die nacht nog waren klaargemaakt.
Om zeven uur waren de eerste klanten er al.
Op die dag hielpen we achter de winkel de juiste tas te zoeken voor de klanten. We hadden een eigen portemonnee met wisselgeld, dan hoefden we niet tussen het gedrang achter de toonbank door om bij de kassa te komen. Je kon je ouders beter niet in de weg lopen.
We waren verheugd als we zagen dat de tafels leeg raakten.
Om vier uur sloot de winkel, maar zo vlak voor kerstmis waren er altijd laatkomers.
Daarna volgde het schoonmaken. Dat deden we met zijn zessen. Zo’n anderhalf, twee uur lang poetsen, boenen, schrobben en soppen.
Eindelijk was het tijd om brood te eten. Op kerstavond deden we dat in de huiskamer. Niet in de keuken waar we anders altijd aten.
Mijn moeder was zo gis geweest om al vroeg op de dag wat vleeswaren te snijden en in haar eigen koelkast te zetten. Als ze sluitingstijd had afgewacht, was er niets meer over geweest. Dat kwam uiteraard op tafel. Lekkere bolletjes, roomboter, stol en Moskovisch tulband. Daarbij thee, chocomel voor mijn jongste zusje en voor mijn vader – onveranderlijk – koffie.
Dan was het pas echt kerstmis, dan was het pas echt feestelijk.
Mijn moeders wangen kleurden vuurrood van vermoeidheid, als we elkaar vrolijk kerstfeest wensten. Pap wees ons nog maar weer eens terecht: zálig kerstfeest!
Verder had hij niet zoveel praatjes meer. Hij sprak niet meer over het vele werk dat hij had moeten verzetten voordat hij van een paar rustige dagen kon genieten.
Hij kwam niet eens aan zijn plakje stol toe, als besluit van de broodmaaltijd.
Je zag zijn kin op zijn borst zakken, het koffiekopje hing scheef aan zijn vinger. Hij sliep al.
Zalig.