Voordat de markt begint, hangt er een intieme sfeer op het marktterrein.
Je zegt ‘goedemorgen’ tegen marktlui die je soms kent van eerdere markten. En marktlieden die je, in andere gevallen, helemaal niet kent.
Maar er is al iets gezamenlijks. Iets dat je deelt. Al die mensen, die ijverig hun marktkraampje zo mooi mogelijk inrichten, zijn doortrokken van de verwachting dat het een goede verkoopdag wordt.
In alle rust, ’s ochtends vroeg, zonder winkelend publiek, kun je die vibraties voelen.
Maar dat publiek: het is elke keer weer een verrassing wat voor mensen er gaan komen.
Toch zitten er vaste categorieën tussen. Je hebt de mensen die doorlopen zonder een blik op je kraam te werpen. Er zijn kijkers en er zijn kopers. Er zijn echte liefhebbers – voor Mary en mijzelf zijn uiteraard de boekenliefhebbers interessant. Er zijn mensen die op slag overstag gaan en er zijn mensen die niet over te halen zijn.
Er zijn ook nog steeds mensen door wie Mary en ik verbaasd achterblijven.
Neem nou die mevrouw die spontaan begon te kreunen voor onze kraam. Hoe moet je daarop reageren? Werd zij onwel?
Zo erg was het gelukkig niet.
‘Oh…’ kreunde ze. ‘Oh… Ik kan niet langs een boekenkraam lopen, of ik moet wat kopen.’
Of die ene meneer aan wie je al kon zien dat hij geen lezer was. Hij bleef dralen voor onze kraam. Omdat de omslagen van onze boeken hem bevielen? Dat kan ik begrijpen: die zijn ook erg mooi.
‘Houdt u van lezen, meneer?’
‘Nee.’
Inmiddels weet ik dat ik dat niet moet zien als een bij voorbaat verloren zaak. Ik begin te vertellen waar de boeken zich afspelen, ik geef een korte beschrijving van de inhoud. Enthousiast wordt hij niet, hij knikt slechts, maar zegt simpelweg: ‘Doe me die twee maar.’