De jongen laat een hond uit die op een pingpongballendieet staat. De overenthousiaste viervoeter krijgt mij in de gaten als ik mijn fiets op de stoep trek. Ik wacht eerbiedig af tot de jongen die blaffende stuiterbal heeft ingetoomd. De laatste meters tot mijn tuinpoort leg ik fietsend af.
Daar houdt de jongen zijn ADHD-hond in. ‘Mevrouw,’ roept hij, ‘mag ik u wat zeggen?’
‘Ja, wat is er?’ zeg ik.
‘Als ik u was, zou ik het zadel een centimeter lager zetten. U hupst.’
Hupsen? Zei hij echt hupsen?
Hij doet met zijn handen voor hoe dat eruit moet hebben gezien. ‘Het zadel staat te hoog, daarom overstrekt u uw benen. Al met al is dat niet goed voor de heupen.’
‘Dank je.’ zeg ik. ‘Ik zal naar je goede raad luisteren.’ Hij had dat wel gauw gezien, die wiegende heupen van mij. ‘Zeg, leer jij voor fysiotherapeut of zo?’
‘Nee,’ zegt hij, ‘ik doe zelf aan mountainbiken.’ De jongen denkt dat hij niet overtuigt met zijn trainingsbroek aan. Hij neemt de pijp van zijn slobberbroek tussen duim en wijsvinger. ‘Alleen zie je dat nu niet.’
Ik begrijp uit zijn allesverklarende argumenten dat het voor mountainbikers belangrijk is om niet te hupsen.
Wat goed is voor een jongen die zich met ware doodsverachting van zanderige bospaadjes af stort, is ongetwijfeld ook goed voor mij. Hij noemt zijn fiets een mountainbike, voor mij zijn die dingen woeste en ontembare apparaten.
Maar een goede houding is een goede houding en die is net zo belangrijk op mijn stoere werkpaardje.
De vriendelijke bink loopt verder. Met hond. Met slobberbroek. Zijn gedachten allang niet meer bij mijn heupen.
Beste onbekende jongen, ik heb je raad opgevolgd. Het zadel staat lager. Geen overstrekte benen meer. Geen hupsende heupen meer. Ik moet nog langer mee.
Deze column is eerder verschenen in Nieuwsblad Dijk en Waard, 22 april 2022.