Dit kan niet, dacht Cox. Ze las het berichtje opnieuw. Het stond daar koel en zakelijk. Marie was het type niet om daar grapjes over te maken. Het kippenvel dat haar benen overdekte, vertelde eveneens dat het waar was. Inbraak! Wat zou er weg zijn? Hoe zou ze het huis en de winkel aantreffen als ze dadelijk thuiskwam? Haar onhandige vader deed waarschijnlijk niets meer dan verschrikt met een hand voor zijn mond rondlopen. Het initiatief om de politie te bellen moest bij Marie vandaan komen. Maar beiden zouden de schrik te pakken hebben.
Cox reed terug naar Bergen. Bij het stoplicht bekeek ze het sms-je weer. Ze kon het niet geloven.
De inbrekers moesten hebben geweten dat het huis leeg was. Het dievengilde was de gangen van Beschier’s huishouden nagegaan, ze hadden het komen en gaan van de bewoners bestudeerd. Ze waren in de gaten gehouden. Dat kwam bedreigend dichtbij. Het onveilige gevoel liet haar huid prikken.
‘Gelukkig, appeltje van me, daar ben je.’ zei haar vader, toen ze binnenkwam.
‘Dit geloof je toch niet.’ Cox keek om zich heen of het resultaat van de inbraak ook in de keuken te zien was. Er was niets bijzonders te zien.
‘Er is gelukkig niet zoveel weg en ik ben verzekerd.’ stelde Beschier haar gerust.
Marie was het daar niet mee eens. ‘Tiens, Beschier! Het steekt toch veel dieper! Het idee dat er iemand in huis geweest is… om te roven! Ach, weet je,’ ze richtte zich tot Cox, ‘je vader doet nu wel koel, maar daarnet was hij er ook mee aan.’
Marie viel nooit iemand openlijk af. Dat ze het nu wel deed, bewees dat ze van streek was.
Pas toen ze ging zitten, zag Cox dat buurman en buurvrouw Miedema er ook waren. ‘Wij schrokken van de politiewagen voor het huis. We zijn uit bezorgdheid komen vragen of we wat konden doen.’
‘De agenten zijn net weg.’ zei Beschier, die er nog niet over uit kon. Het hele verhaal kwam eruit. Nadat Beschier en Marie waren teruggekeerd van het paviljoen, viel het hem op dat de uitstalling van zilver bestek en schalen in de etalage er niet meer stond.
Marie had het niet verkocht. Beschier rook onraad en ging op onderzoek uit. In zijn kantoortje was een poging gedaan de kluis open te krijgen. De kassalade was beschadigd, maar verder ongemoeid gelaten. De inbrekers hadden het hele huis doorzocht, maar doelgericht, met een minimum aan schade. Te oordelen aan het spoor, waren ze op zoek geweest naar geld en kleine, goed verhandelbare voorwerpen. Er waren geen sporen van braak. Dat was het meest opmerkelijke aan het hele geval. Ze moesten met een sleutel zijn binnengekomen aan de achterkant van het pand en het alarm hebben uitgezet. Van de daders was geen spoor meer te bekennen. De politie had Beschier en Marie indringend ondervraagd over het vreemde van het hele geval: dat de inbrekers zichzelf toegang hadden kunnen verschaffen.
‘Bij dat idee krijg ik het kippenvel over me heen.’ zei buurvrouw Miedema en ze huiverde. ‘Onuitstaanbaar, hè, dat we de politiewagen wel zagen maar niets hebben gemerkt van die hufters.’
‘Dat spreekt voor zich, Tina,’ zei Marie, ‘de inbrekers maken geen misbaar.’
‘Och, ik wilde gewoon dat ik wat meer voor jullie kon doen.’
‘Wat had je kùnnen doen?’ merkte Beschier op. ‘Deze gasten zijn zo professioneel te werk gegaan. Die kunnen hun slag slaan voordat jij met je ogen knippert.’
‘Het is werk van bekenden, dat zeg ik.’ Tina Miedema knikte stellig.
‘Ik heb ook zoiets gedacht,’ gaf Cox toe, ‘we zijn in ieder geval in de gaten gehouden.’
‘Dat is nu precies waarvan ik gruw.’ rilde Marie. ‘Dat we bekeken zijn.’
‘Zeg, als wij niets meer voor jullie kunnen betekenen en nu het verloren schaapje terug is, gaan wij weer naar huis.’ Buurman Miedema stond op. Een beetje wrang grapte hij erachteraan: ‘Eens kijken of daar alles nog staat.’
Cox stond ook op. Ze wilde haar slaapkamer controleren. Met lood in haar schoenen liep ze de trap op. Kwaadwillende vreemden hadden in haar kamer rondgesnuffeld, aan haar spullen gezeten. Dat was het echte indringen. Zelfs als er niets ontbrak, het idee ‘bezocht’ te zijn gaf een gevoel van onveiligheid.
Cox keek rond. Ze was zo vertrouwd met de inrichting van haar slaapkamer dat ze het meteen zag als er iets een centimeter van zijn plaats was. Het knuffelbeest dat normaal gesproken in een stoel aan het voeteneind van haar bed zat, lag op de grond. Een fotolijstje lag met de foto naar beneden op het raamkozijn. De wekker was verschoven. Het was weinig, maar meer dan genoeg.
Ze rende naar beneden, pakte een emmer, goot er een flinke guts Ajax in en pakte een sopdoek. Voordat ze naar bed ging, moest eerst alles schoongemaakt. Haar vertrouwde slaapkamer was bezoedeld. Dat duldde ze niet. Alle sporen van de indringers moesten worden uitgewist. En dan was het nog maar de vraag of ze zich prettig zou voelen.
Marie was in de woonvertrekken bezig met een stofdoek en de de stofzuiger. Zij vond duidelijk ook dat het huis besmeurd was. Beschier was via internet bezig de diefstal op te geven aan zijn verzekeringsmaatschappij.
‘Jemig, Cox, door alle consternatie hebben we het helemaal niet meer over het huis gehad.’ bedacht Beschier zich. Ze zaten met zijn drieën rond de keukentafel, waaraan ze zojuist de afgehaalde Chinese maaltijd hadden genuttigd. ‘Door de inbraak is het helemaal door mijn hoofd gegaan. Vanmorgen reageerde je erg lauw, vond ik. Wat vond je van mijn plan?’
De onwezenlijke stemming die door een stevige maaltijd op de vlucht was gejaagd, daalde weer over Cox neer. Het schoonmaken had haar wat te doen gegeven en al te benauwende gedachten op afstand gehouden. Ze had in de laatste paar uren niet meer aan de afgebroken lunch gedacht. Of aan het huis. Of zelfs aan de ontdekking van de identiteit achter de drie initialen.
Ze antwoordde niet meteen. Ze schoof haar bord weg en leunde met haar ellebogen op tafel. De film van die dag draaide achteruit, tot aan het moment dat ze besloot haar vader om uitleg te vragen. Dat besluit had ze in een heel andere stemming genomen. Ze was toen heel helder in haar hoofd. Die gemoedstoestand wilde ze eerst te pakken krijgen, voordat ze sprak. Dit was belangrijk, dit moest in de juiste sfeer gebeuren.
‘In de eerste plaats wil ik je bedanken, maar…’
‘Maar…?’ viel Beschier haar in de rede. ‘Wil je het niet hebben?’
Cox voelde zich een moment lang de lerares. Het gebeurde wel vaker in de cursusgroep, dat een cursist, bedoeld of onbedoeld, haar verhaal doorkruiste. Bij je verhaal blijven was iets dat ze had moeten leren. Ze was het inmiddels meester.
‘Ik wil het heel graag hebben, ik wil je er ook graag voor bedanken, zoals ik vanmorgen ook al deed.’
‘Wat is dan de ‘maar’?’
Cox ging verder of ze niet onderbroken was. ‘Ik wil graag weten waarom je het gekocht hebt.’
Beschier haalde eens flink adem om dat er in één zucht uit te gooien. Cox was hem net voor. ‘Even een waarschuwing, pa, dit is een confrontatie. Een antwoord als: omdat jij het graag wilde hebben, is niet genoeg.’ Ze zat bovenop het gesprek, leidde het. Er kwam in de verste verte geen boosheid of drift aan te pas. Als haar vader kwaad werd om een snel einde aan dit gesprek te maken, dan vond hij haar op zijn weg. Dat stond ze niet toe.
Onwillekeurig stokte Beschier’s adem. Hij zat een beetje mal met zijn mond open. Hij blies uit en zijn schouders zakten. ‘Maar je wilde het toch graag hebben?’
‘Wat als ik morgen een rode cabrio wil? Koop je die dan ook?’
‘Nee, dat doe ik niet…’
‘Dus je hebt bepaalde beweegredenen waarom je het een wel en het ander niet doet?’
‘Appeltje, ik begrijp je niet. Jij wilde dit huis en ik heb het voor je gekocht. Meer waarom is er niet.’
‘Voor mij wel.’
‘Hè, bah, Cox, waarom kun je niet gewoon blij zijn met wat ik je geef?’
‘Ik ben blij met het huis. Dat is het punt niet.’
‘Dan zijn we nu toch klaar?’ Beschier bewoog zich ongemakkelijk op zijn stoel.
‘Nee, dat zijn we niet. Ik zal het heel duidelijk voor je maken. Ik heb het gevoel dat ik gekocht ben. Om precies te zijn: weggekocht.’
‘Nee!’ Beschier sloeg op tafel. ‘Nou zit je er goed naast!’
‘Dat weet ik.’ Dat was eerder die middag ook al Cox’ grootste ergernis geweest. Ze had het mis. Haar vader mocht het nu ophelderen. Ze had wel gedacht dat hij zou sputteren en dat hij moeite zou hebben om het van haar kant te zien. Ze vroeg niet meer dan een verklaring. ‘Ik weet dat ik het mis heb. Nu mag jij het mij uitleggen.’
‘Tjonge, dat is nog eens een opening van zaken.’
Haar vader wilde het maar niet zien. Voordat hij de sluitende argumenten kon produceren, moest Cox eerst haar gevoelsmatige voorgeschiedenis op tafel leggen. Ze wilde er bovenal geen emotionele toestand van maken. Daarvoor was de voorbije dag al veel te bewogen geweest. Ze moest ontspannen blijven. Haar handen vielen losjes in haar schoot.
‘Ik wil niet op je gemoed spelen, pa, maar luister naar me. Dit gaat ver terug en het gaat heel diep.’
Hij hief zijn handen ten hemel, in nauwelijks bedwongen ongeduld. Marie haalde hem er weer bij. ‘Luisteren, lieveling, gewoon even luisteren…’
‘Het feit dat jij dat huis gekocht hebt, voelt voor mij alsof jij hiermee een gemis hebt willen goedmaken.’
‘Gemis?’ echode Beschier, zich nog steeds van geen kwaad bewust.
‘Al vanaf dat ik een kind was, zeker na mama’s overlijden…’
‘Mijn appeltje, dat zijn toch oude koeien…’ Onwillekeurig reageerde hij op typisch mannelijke wijze op Cox’ woorden. Hij hield er niet van dat vrouwen altijd maar doorgingen over onderwerpen die voor hem allang afgedaan hadden.
Cox liet zich niet afleiden. Ze zag zelf hoe merkwaardig dat was, ze vroeg zich af hoe het kwam dat ze de touwtjes zo stevig in handen hield. Omdat het onderwerp belangrijk genoeg was?
‘…vind ik dat je een afstandelijke vader bent. Je bent er maar je bent er ook niet. Ik heb je betrokkenheid gemist, je belangstelling, je aandacht.’
Daar. Het was eruit. Elk woord woog een kilo, maar ze had het gezegd. Het was een beladen onderwerp, waar ze als kind zolang mee geworsteld had. Nu had ze het bespreekbaar gemaakt. Door het vreemde gevoel dat ze de leiding had, had het haar niet eens zoveel moeite gekost. Cox wist niet dat ze dat kon. Door van te voren tegen zichzelf te zeggen dat ze nuchter moest blijven en het niet in de emoties moest trekken, lukte het haar om de kwestie zonder emotionele kleerscheuren te bespreken. Dat wilde ze voor zichzelf en ze wilde haar vader niet chanteren. Het was een nieuw talent. Het ging haar behoorlijk gladjes af. Ze zou erom glimlachen, als het niet zo ernstig was.
‘Wat heeft dat met het huis te maken?’
‘Alles.’ Het was één ding om er emotieloos over te praten, maar het was nog wel emotioneel beladen. ‘Zoals ik je net al zei: ik kom niet van het idee af, dat je je geweten hebt afgekocht na zoveel jaar in gebreke te zijn gebleven.’
‘Wel verdomme,’ gromde Beschier, ‘ik word hier te pakken genomen.’
Zonder een spoortje verwijt of gemeenheid in haar stem zei Marie: ‘Ja, dat word je ook. Maar het is heel knap wat Cox doet.’
Beschier moest inzien dat hij er met ouderlijke autoriteit niet kwam. Hij kon het gesprek niet beëindigen door te zeggen: ‘Basta!’ Hij moest dieper graven om Cox tevreden te stellen, óf afgaan. Dat laatste wilde hij niet, maar hij kwam niet erg goed uit de verf, vond hij. Hij baalde ervan dat hij niet kon winnen. Cox was hem ontglipt. Niet in dit gesprek. Waarschijnlijk al een paar jaar geleden en hij had er niets van gemerkt.
Marie begreep zowel de vader als de dochter. Ze zag de prachtige manier waarop Cox dit aanpakte. Ze roerde het heikele punt met zoveel kalmte aan. De manier waarop Cox sprak over iets wat haar leven als jong meisje beheerst had, verdiende respect. Er lag geen verwijtende toon in haar stem, ze schreeuwde niet, geen boze gezichten of dreigende gebaren. Beschier, die er niet aan gewend was dat hij zo werd aangepakt, wilde maar niet op dezelfde golflengte komen.
Marie zorgde voor de brug tussen Beschier en Cox. ‘Beschier, je dient je uit te spreken.’
Hij keek verbaasd. Dit was de vrouw die hij zijn verloofde noemde? En ze viel hem af? Dat kon er ook nog wel bij. Hij stond op. Het was tijd om naar zijn kantoortje te vertrekken.
Marie wees naar zijn stoel. ‘Niet weglopen, jij. We zijn nog niet klaar.’
Hij zag zijn fout in. Weglopen zou zijn onmacht illustreren. Het zou niets oplossen. Hij haalde bakzeil. ‘Even een glas water pakken…’
Toen hij weer zat, zei hij: ‘Ik weet niet wat ik moet zeggen.’ Het klonk nogal onnozel.
Marie was genadeloos, maar ze uitte dat op zo’n zachte manier dat het niet opviel. ‘Denk rustig na. We hebben de tijd.’
Hij wilde dit niet. Hij was boos en beledigd. Om nu op de vrouwelijke manier alles tot in detail te gaan uitpraten: daar had hij helemaal geen zin in.
Hij keek naar Cox. Misschien was het zo gek nog niet om het uit te praten. Die halfzachte aanpak lag hem niet goed, maar, wie weet, was het de snelste weg naar het herstel van de verstandhoudingen.
Beschier omvatte zijn waterglas en keek aandachtig naar zijn handen. Waar was Cox ook weer begonnen? Dan moest hij daar ook maar beginnen.
‘Het komt… allemaal…voort uit… bindingsangst…’ De woorden kwamen er aarzelend uit, maar met grote betekenis.
Bravo, dacht Marie, het begin is er. Ze kende Beschier intussen vrij goed en wist dat hij dit nog nooit eerder had toegegeven. Hij gaf eindelijk inzage. Ze was ontroerd om bij dit moment te zijn. Ze was trots op haar geliefde en hield eens zoveel van hem.
‘Ik geef me niet zomaar. Ben ik gevormd door mijn jeugd? Of heb ik geen open karakter? Ik weet het niet. Ik ben niet van het bespiegelende soort. Cox, je beschuldigt mij van jarenlange verwaarlozing. Ik kan dat met één welgemeende verontschuldiging niet wegnemen. Het doet me wel pijn om te horen dat jij dat zo hebt ervaren. Ik kan alleen maar uitleggen hoe ik in elkaar zit. Dat is geen excuus, dat weet ik.’
Het had even geduurd maar Beschier begreep nu wat er van hem verwacht werd. Marie moedigde hem in gedachten aan: Zo ja, je hebt het door. Je bent op dreef. Goed zo, ga door. Klap niet dicht voordat je klaar bent.
Cox verbaasde zich over haar vader. Hij blééf zitten. Hij deed wat Marie zei. Hij sprak zich uit. Het was niets voor hem, dus wat er nu uitkwam, moest wel boeiend zijn.
Ze luisterde gebiologeerd.
‘Het zal wel door die stomme bindingsangst komen, maar ik wist gewoon niet hoe ik met je moest omgaan, toen je klein was en later als puber. Ik hield wel van je, maar ik kon niet bij mijn gevoelens. Zolang mama leefde, kon ik me wel een beetje achter haar verschuilen. Na haar overlijden, sloeg ik een modderfiguur. Ik moest haar dood verwerken, ja, maar ik zat ook gevangen in mijn eigen onmacht.’
Beschier merkte dat, als hij in gedachten de voorbije jaren naliep, het niet zo moeilijk was om de woorden te vinden. Hij zette tenslotte door, dan was het maar klaar.
‘Toen je opgroeide en zo lekker je draai begon te vinden in de horeca en in de samenwerking met Marie, voelde ik trots. Ik werd ontzettend trots op je.’
Cox zei niets, ze ging een beetje meer rechtop zitten. Beschier nam dat op als terechtwijzing, zoals het ook bedoeld was.
‘Inderdaad, appeltje van me, dat heb ik nooit gezegd.’ Hij dacht even na over waar hij verder moest gaan. ‘Ik ben een man met niet zo’n rijk gevoelsleven. Ik ben ervan overtuigd dat ik je moeder altijd heb liefgehad. Zelfs na haar dood, ben ik haar nagedachtenis altijd trouw gebleven. Ik heb nooit… tot Marie…’
Nu was het Marie’s beurt om wat meer rechtop te gaan zitten.
‘Tot Marie mij opnieuw de ogen opende voor de liefde, heb ik altijd geloofd dat ik met Annet de ware liefde kende…’
Hij zag het niet, maar de vrouwen sperden hun ogen ietsje wijder open. Dit ging diep. Beschier onthulde zijn geheimen!
‘Met Marie ben ik over mijn bindingsangst heen gekomen. Zij laat mij in mijn waarde. Ik ben uit eigen beweging van haar gaan houden. Nu ik het kan vergelijken, zie ik ook wat een verschil dat is. Wat ik met Annet had, was datgene wat zij mij had wijsgemaakt. Annet hield mij voor dat ik van haar hield. Net zolang tot ik het zelf geloofde…’
Cox zat er als versteend bij. Haar armen hingen doelloos langs haar zijden. Haar ogen staarden dof voor zich uit. Ze zei slechts: ‘Zo, hé…’
Bij Marie liepen de tranen over haar wangen. Ze stond op en omvatte Beschier’s gezicht met beide handen en zoende hem stevig, vol op de mond. Hun normale beheersing was verdwenen. Beschier trok zijn aanstaande vrouw stevig tegen zich aan. Na die hevige, geëmotioneerde kus zat Beschier’s haar door de war. Hij had een kleur als vuur. Marie trok haar jurk recht. Ze begreep dat deze ontboezeming hem moeite had gekost en ze bewonderde zijn moed. Dat had ze met die smakkerd bedoeld.
Cox zag die intense kus. Ze zou hebben gegiecheld om haar verfomfaaide vader, die er altijd keurig uitzag, als de omstandigheden anders waren geweest. Zij was misleid in haar jeugd, maar haar vader was nog erger misleid. Dat was de reden voor Marie’s tranen. Cox was te onthutst om te huilen. Zijn liefde voor haar was er altijd geweest. De liefde voor Annet was iets geweest dat hij ervoor had aangenomen. Misschien had hij het al die tijd wel zonder moeten stellen.
‘Zo, hé…’ zei ze weer. Stel je voor, hun huwelijk had nooit de solide basis gehad, die zij er altijd onder had vermoed. Ze hadden aangemodderd. In het onwankelbare vertrouwen dat kinderen in hun ouders stellen, was Cox overtuigd dat er niets aan de hand was. Ze had nooit iets gemerkt. Pas na haar moeder’s dood, was ze haar vader tekort schieten gaan verwijten. Hij was zelf tekort gekomen. Hierdoor kwam haar hele leven in ander licht te staan. Het was een verbijsterende ervaring.
Het zwaartepunt van het gesprek was verlegd door de ontboezemingen van haar vader.
Cox was het kalm en weloverwogen begonnen, nu zakte ze achterover in de stoel om te verwerken wat ze net had gehoord. Beschier had gezegd dat het niet als excuus kon dienen als hij zijn karakter uitlegde. Toch nam Cox hem nu veel minder kwalijk dan toen ze het gesprek begon. Ze had hem voor de voeten gegooid dat hij zijn liefde alleen kon bewijzen door grote gebaren. Nu zag ze het anders. Zijn pogingen om te laten zien dat hij van haar hield, waren wat onbeholpen, maar zijn bedoelingen waren integer. Hij kon het niet helpen dat hij niet kon geven wat er niet was.
Cox verzachtte. Haar vader was niet zo’n gevoelsmens. Dan was het toch mooi om hem te horen zeggen dat hij uit eigen beweging van Marie was gaan houden en dat hij zijn relatie met haar stukken beter vond dan die met zijn overleden vrouw. Niet alleen de liefde was gegroeid, haar vader’s karakter ook. Cox vond het fijn om te merken dat dat mogelijk was. Was het zo dat zij de huizenaankoop verkeerd beoordeeld had? Kon het zijn dat dat het begin was van een verbeterde verstandhouding tussen haar vader en zijzelf? Cox glimlachte stilletjes.
Bleef over dat andere probleem, waar Beschier niets van vermoedde…
Marie’s mobieltje rinkelde. Ze keek naar de naam in het schermpje. ‘Oh, dat is Ferdie! Die vraagt zich natuurlijk af…’ Ze nam op. ‘Dag Ferdie, met Marie. Ja, Cox is terug. Dat had ik beloofd, ja. Ja, sorry. Maar weet je, we zaten hier in een gesprek dat ons nogal in beslag nam. Ik ben je vergeten. Erg, hè? Ja, de ergste schrik is weg. Het gaat wel. Ik heb in je kamer rondgekeken, zoals jij me vroeg, maar hij lijkt me onaangeroerd. Heb jij daar alles onder controle? Goed zo. Ik spreek je nog. Dag, Ferdie.’
Beschier streek zijn haar weer achterover, zijn kleur zakte af. Hij richtte zich tot Cox. ‘Over Ferdie gesproken…’ begon hij. Nu bleek dat zijn nieuwe aanpak werkte, was hij opeens verrassend volhardend. ‘In de schaarse vrije uren die hij had, hebben we heel wat afgepraat. Ik geloof zelfs dat ik reclame heb lopen maken voor het huwelijk, nu ik…Enfin, het komt hierop neer: ik heb mijn liefde voor Marie tegen hem uitgesproken.’
Marie sloeg koket haar ogen neer. Beschier pakte haar hand. Cox hoorde weer hoe ze met Myriam besprak dat haar vader de laatste tijd nogal eens vraagtekens bij haar leven zette. Nu zag ze waar dat vandaan kwam. Voor hem veranderde er zoveel nu hij eindelijk uit liefde ging trouwen. Hij wilde zijn dochter ook een rooskleurige toekomst geven. En, met het huis achter de hand, probeerde hij haar in de richting te duwen van de vleugels uitslaan. Hij deed het met de beste bedoelingen, op zijn eigen, onhandige manier.
Beschier vervolgde: ‘Daarop bekende Ferdie dat hij het van jou te pakken had. Hij wist niet hoe hij je moest benaderen. Hij voelde zich nogal ingepakt door de omstandigheden. Met jou onder één dak wonen en samen werken in het paviljoen. Ik zei dat hij het op zijn beloop moest laten. Het kon zijn dat jij hem niet wilde.’
Hij schikte de boord van zijn overhemd, hij was er niet aan gewend die los te dragen. ‘Ik heb hem verteld dat ik een huis voor jou had gekocht. Zelfs voordat ik het aan jou vertelde. Ik was zo trots op deze oplossing. Ik gaf jou het huis waar je zo gek op was, dat weet ik van Marie. Het leek me een mooie start van je zelfstandige leven. Bovendien hoefde je niet op je erfenis te wachten, tot na mijn dood. Ik voelde me heel goed dat ik dit voor jou kon doen. Maar Ferdie moest het geheim houden, want ik wilde het nieuws een beetje plechtig brengen.’
De akte lag nog op tafel. ‘Ferdie schrok zich rot toen hij het hoorde van het huis. Hij zei: wat ik ook doe, ze zal me nu een fortuinjager vinden. Tja, dat kon gebeuren. Ik vond het wel rot voor Ferdie, die nu helemaal geen bewegingsvrijheid meer had. Maar ik wist niet wat ik er mee aan moest.’
Dat wilde ik er niet mee zeggen, Cox hoorde opnieuw Ferdie’s woorden. ‘Ik weet niet of het een typisch Zeeuwse trek is, dat alles opgepot wordt. Maar wat dacht je van open kaart spelen?’
‘Tja,’ bij haar vader kon er weer een lachje af. ‘niet alle Zeeuwen hebben zo’n kleine Française om zich heen, die zo kan dwingen.’
‘Pah!’ schamperde Marie. ‘Je ziet waartoe het kan leiden.’
Beschier pakte Cox’ hand. Ze voelde dat die trilde. ‘Een gesprekje kan geen kwaad, lijkt me.’
Cox wilde niet achterwege blijven nu de lucht geklaard was en ze zich omringd voelde door een sfeer van vertrouwen. ‘Nu we toch zo met gesprekken bezig zijn en met open kaart spelen. Hebben jullie de hele waarheid al geraden?’
Marie keek verheugd op bij het idee dat er romantiek in de lucht hing. ‘Cox, wil je hiermee zeggen dat jij… verliefd bent… op Ferdie?’
‘Ja. Om pa’s woorden te gebruiken: ik heb het van hem te pakken. We wilden het stil houden, maar onder de omstandigheden lijkt het me dat ik het jullie wel kan vertellen. Verder moet het niet komen, nu moeten jullie beiden het stil houden.’
‘Ik vind het prachtig.’ Beschier klonk nuchter, maar hij keek vrolijk.
‘Ik vind het heerlijk voor je, lieverd.’ Marie zei het iets genuanceerder. Ze glimlachte om haar eigen gedachten. Ferdie kon het slechter treffen. Haar Cox was een prachtvrouw. En vooruit: Ferdie was een goede man.
‘Ik wist het al,’ bekende Ferdie, de volgende morgen aan het ontbijt, ‘van het huis.’
‘Je hebt mijn vader ook verteld dat je het van mij te pakken had.’ bracht ze hem in herinnering. ‘En tegen mij maar zeggen: ik zal er verder met niemand over praten.’
‘Dat heb ik ook niet meer gedaan, nadat ik het je beloofd had. Maar kun je begrijpen dat het er voor mij lelijk uitzag?’
Cox lachte. ‘Het kon heel opportuun overkomen.’
‘Dit is veel beter.’ vond Ferdie. ‘De obstakels zijn uit de weg geruimd.’
Cox zette haar bord in de vaatwasser. ‘En we gaan gewoon lekker door met zwijgen.’
Cox was in gedachten bij de gebeurtenissen en de gesprekken van de vorige dag. De verhoudingen waren afgestoft en ontdaan van misverstanden. In een paar uur tijd was rechtgezet wat zich in vele jaren had opgebouwd. Was de inbraak daarvoor nodig geweest? ‘Hé, waar was jij gister? Je moest toch werken?’ Myriam dook als uit het niets op. Cox was gewend aan die ‘duveltje-uit-een-doosje’-manier van haar. Ze schrok er niet van.
Ze draaide zich om naar de artieste. ‘Er is gister bij ons ingebroken. De winkel en het huis zijn doorzocht. Dat houdt je wel even bezig.’
Myriam zoog hoorbaar haar adem in. ‘Dat meen je niet! Oh, wat erg! Is er veel gestolen? En beschadigd?’ Ze sloeg haar arm om Cox heen. ‘Wat zul je geschrokken zijn. Jemig, Cox, wat vind ik dat erg. Kon je nog wel slapen?’
Cox knikte. Ze had het verhaal al een paar keer verteld. In de keuken, tegen Karin, de serveerster en tegen Tom, de man die achter de bar stond als Ferdie er niet was. Ze vertelde het nog een keer, nu in grote lijnen.
‘Zeg, ik moet me gaan omkleden voor onze act,’ zei Myriam, nadat ze het had aangehoord. ‘maar vertel eens: wat had je vader voor je in petto gister?’
Opeens leek het gek om te zeggen: mijn vader heeft een huis voor me gekocht, maar tegen haar vriendin kon ze het wel vertellen. Myriam’s ogen werden groot en haar mond zakte open. ‘Jij, ongelooflijke bofkont!’ Ze stootte Cox’ arm aan. ‘Gefeliciteerd!’
Beschier liet de sloten van het huis en de winkel vervangen. Net als bij de andere getroffen winkels, kwamen er bloemen en kaartjes binnen van mensen die daarmee hun steun betuigden. Cox vertelde het verhaal ontelbare keren tegen de gasten in het paviljoen. Langzamerhand verdween de nervositeit over de inbraak naar de achtergrond. De bewoners van Norbertijnenstraat 30 hadden het een plaatsje gegeven. Na een paar inbraken op het dorp bleef wel de bange gedachte hangen dat het nog een keer ging gebeuren. De vraag was alleen: waar? Het was net zoals Kelly van Jolly-Good had gezegd: je moest weer aan de slag om over je angst heen te komen.
De drukte van alledag slokte Cox weer op. Ze zag geen kans om met haar vader door te gaan op de onderwerpen die hij had aangesneden op de zondag van de bewogen lunch en de inbraak. Zelfs de voorwaarden van het huizenbezit bleven onbesproken.
Op een avond, kort voordat haar dienst erop zat, hoorde Cox een bekende stem achter zich. ‘Hé blondje! Ken je me nog?’
Ze stond te wachten op haar bestelling. ‘Bob!’ Ze vloog de oude man om zijn hals. Dat was een verrassing, om opeens weer oog in oog te staan met haar goede, oude vriend Bob van Veen. ‘Wat leuk om je te zien! Hoe is het met je?’ Ze kuste hem op beide wangen en liet haar armen om zijn schouders liggen.
In de loop der jaren was het voorvoegsel ‘oom’ verdwenen. Een vriend noemde je geen oom.
Bob hield zijn knoestige handen op haar heupen. ‘Naar omstandigheden wel, geloof ik.’
Ze had Bob niet meer gezien of gesproken nadat ze het strandhuisje van hem had gekocht. ‘Ik geloof het ook. Ik zie daar waarachtig een twinkel in je ogen. Kreeg je heimwee naar Bergen?’
‘Ja, verdomd, Cox, zo is het.’
Cox gebaarde naar Ferdie. Bob dronk graag een biertje en deze kreeg hij van haar. Ze was blij Bob te zien en eens te meer nu bleek dat de man niet verloren was gelopen, na de dood van zijn lieve vrouw.
‘Kom je je strandhuisje terug kopen?’
‘Nee, mop, dat zal ik je niet aandoen. Maar ik ben wel op zoek naar een zomerhuisje. Vlak bij het strand, maar met meer ruimte en comfort dan ons oude hokje. Dan kan ik de kinderen en kleinkinderen te logeren vragen.’
‘Bob, wat een geweldig plan. Dan zie ik je ook weer wat vaker.’ Ze schoof het biertje naar hem toe. ‘Luister, ik ben met een uurtje klaar. Wil je op me wachten? Dan gaan we nog even in het huisje bijkletsen.’
‘Prachtplan. Ik ga hier op je wachten.’
Cox liet wat bier en wijn op rekening zetten en nam Bob mee naar zijn oude strandhuisje. Trots liet ze zien hoe zij het had ingericht had. Met zijn handen in de zij keek hij rond. ‘Tja, het is nu jouw hokkie, maar wat hangen hier een boel herinneringen.’
Cox gaf Bob een biertje en nam zelf een glas wijn. Bob ging op een klapstoeltje zitten en vroeg: ‘En, hoe is het met jou?’
Ze had hem heel wat te vertellen. Het was ver voorbij middernacht voordat Bob te voet naar zijn hotel terugkeerde.
Cox werd wakker van geklop op haar deur. ‘Cox, word wakker! Doe open!’ Het was de stem van Ferdie, die op de deur van het strandhuisje bonkte. Hij klonk dringend.
‘Ja, ja! Ik kom eraan!’ Ze klom uit bed en opende de deur. ‘Wat is er aan de hand?’
Hij besteedde geen aandacht aan haar schaars geklede gestalte. Zei niet eens goedemorgen. ‘Je moet onmiddellijk meekomen.’ Ferdie wreef van pure frustratie door zijn haar. ‘Er is ingebroken in het paviljoen. Met behoorlijke schade.’
Terwijl Cox zich aankleedde en met hem terugliep naar het paviljoen, praatte Ferdie haar bij. Hij was die morgen al vroeg naar de strandtent gegaan en had de ravage aangetroffen. Hij had meteen de politie gebeld. Hij had hun vragen beantwoord en inmiddels was de technische recherche bezig met sporenonderzoek. Tom was gearriveerd. Hij moest verdere werknemers en later de gasten tegenhouden.
‘Kunnen we openen vandaag?’ Het leek irrelevant, maar het was de eerste vraag die in Cox opkwam.
‘Ik denk ’t niet. De politie is nog wel even bezig en er is veel schade. Zo kun je geen mensen ontvangen.’ Ferdie leek zich vast te klampen aan logica, om zich niet te verliezen in boosheid en teleurstelling. Ze betraden het pand via de trap aan de noordkant. ‘Nou, ik heb je gewaarschuwd. Schrik niet te erg.’
Cox stapte in een surrealistisch decor van omgegooid meubilair, gesneuvelde ruiten en flessen en glas dat uit het rek achter de bar gegooid was. Hier was een dolleman tekeer gegaan. Met haar hand voor haar mond bekeek ze de ravage. De mannen van de technische recherche waren bezig met poeder en kwastjes vingerafdrukken te zoeken. Eén van hen maakte foto’s.
De haat die uit dit vandalisme sprak, had een verkillende uitwerking op haar. Verslagen stond ze te midden van de bende. Wie had dit gedaan? Waarom?
Het paviljoen was ontluisterd door moedwillige vernieling. Het deed Cox pijn om te zien hoe haar strandtent erbij lag. Ze hield zoveel van ‘Het Seizoen’, ze werkte er al zoveel jaar met plezier. De vernielzuchtige inbrekers hadden haar gekwetst met hun daad.
Ferdie werd weer opgeëist door het onderzoeksteam dat hem nog wat te vragen had. Hij liet Cox voor de bar staan, die zwijgend en verbijsterd om zich heen keek. Door de puinhoop kon ze niet zien wat er weg was.
Er kwam twee rechercheurs binnen. Ze namen met een snelle blik de ravage op en stapte over de brokstukken heen op Cox af.
‘Mevrouw Van der Linden?’ vroeg een rechercheur. ‘Mevrouw Cox van der Linden?’
‘Ja, dat ben ik.’ antwoordde ze. Ze kreeg identiteitspasjes te zien.
‘Mevrouw,’ begon de andere rechercheur. ‘wij verzoeken u mee te gaan naar het bureau.’
‘Waarom?’ Cox’ stem sloeg over van verbazing.
‘U wordt verdacht van inbraak in ‘Het Seizoen’ en van het veroorzaken van de schade hier.’
Het ging haar begrip te boven. Ze kon geen woord meer uitbrengen. Ze liet zich zonder weerstand meevoeren.
Op de loopplank kwam ze Myriam en Karel tegemoet. Toen ze zagen hoe Cox werd opgebracht, zakten hun monden open. Myriam hervond als eerste haar spraak. ‘Cox, wat gebeurt hier?’
‘Er is ingebroken in het paviljoen en er is veel schade gemaakt. Ik word verdacht.’
Dit zei ik niet echt, dacht Cox, maar Myriam reageerde wel. Ze gilde bijna hysterisch: ‘Nee, niet jij!’
Zij vertoonde tenminste een reactie. Toen de rechercheurs haar, tot haar stomme verbazing, daarnet bij de armen pakten, keek Ferdie niet eens op.