Frans nam niet zoveel tijd om het ijs te breken, zoals van hem bekend was. Met zijn eveneens gebruikelijke gebrek aan omhaal, zei hij na het voorstellen tegen de nieuwkomer: ‘Je kunt volgende week mooi helpen met het slopen van de tent.’
Ferdie Bruynooghe knipperde met zijn ogen. Eén moment wist hij niet waar hij aan toe was. Toen begreep hij dat hij, meteen na het schudden van de handen, geaccepteerd was. Hij liet zich niet kennen. ‘Dat is goed.’
Cox had op de feestavond weinig tijd om haar vader te ondervragen over Ferdie. Ze kon hem alleen maar vragen: ‘Uit Zeeland?’
Beschier knikte. ‘Hm-hm. Domburg.’
Cox had aan een paar woorden van Ferdie genoeg om het accent van haar Zeeuwse vader erin te herkennen.
Beschier had hem uitgenodigd om op de Norbertijnenstraat te komen logeren. Het was de meest praktische oplossing. De Zeeuw kwam zich oriënteren. Na een week, zo was het afgesproken, ging hij weer naar Domburg. Daar ging hij zijn baan opzeggen om in het vroege voorjaar weer terug te keren naar Bergen. Dan trad hij als bedrijfsleider van ‘Het Seizoen’ in functie.
Nadat Frans zijn verzoek zo vriendelijk gebracht had, kon Ferdie geen kant meer op. Hij was er, zoals hij beloofd had, net als alle andere collega’s, om het paviljoen te onttakelen. Hij mocht dan klem gezet zijn door de scheidende baas, hij gaf geen krimp. Hij hielp de panelen op de platte kar achter de tractor te laden. Cox, druk bezig met haar eigen taken, had geen tijd om op hem te letten. Af en toe ving ze een glimp van hem op. Hij sjouwde met kabels of tilde deuren uit de sponning. Toen de tractor achteruit het strand opkwam om een nieuwe lading op te halen, zag ze dat Ferdie het gevaarte bestuurde. Zijn bruine krullen waaiden alle kanten op.
Hij wist van aanpakken, concludeerde ze. Bedrijfsleider in de horeca werd je ook niet als je bang was vies of moe te worden. Bovendien kwam hij uit Domburg. Dat was ook een kustplaats. Het horeca-bestaan daar had ongetwijfeld grote raakvlakken met dat van Bergen aan Zee.
Het was een lange dag vol zwaar werk. Tegen de schemering was het hele paviljoen verdwenen. Alleen de staande palen gaven de plek aan, waar hij in het voorjaar weer zou verrijzen. Cox was die ochtend eerder begonnen dan Ferdie, die een gesprek met haar vader had. Nu verlieten ze gelijkertijd het strand. Op weg naar hun respectievelijke auto’s, zei hij: ‘Als dochter van de eigenaar, lag het toch voor de hand dat jij bedrijfsleidster zou worden?’
‘Waarom?’ Ze was al zoveel jaar gewoon werkneemster, zonder enige ambitie om leiding te geven, dat het voor haar helemaal niet voor de hand lag. ‘Ik wil dat niet zijn.’
‘Dat kan natuurlijk.’ bedacht hij zich. ‘Als dochter van de eigenaar, kun je kiezen voor een makkelijk baantje.’
‘Goedendag, zeg! Over vooringenomen gesproken!’ Het schoot Cox helemaal verkeerd. Wat verbeeldde hij zich wel? ‘Mag ik hieruit concluderen dat de reputatie van Bergen aan Zee vooruitgesneld is?’
Hij haalde zijn schouders op.
‘Weet je, Ferdie, als ik er zo eentje was: zo’n verwende pop, met papa’s creditcard op zak, zou ik geen slag werk doen. Dan zou ik me de godganse dag vervelen en modieus aan de coke zijn.’
‘Dat wilde ik er niet mee zeggen.’ Als verontschuldiging was het niks.
‘Beste Ferdie, als horeca-man weet jij als geen ander dat werken in een café écht werken is. Voor de show drankjes brengen, daar is de lol gauw van af.’
Ferdie wilde slechts antwoord krijgen op de onstelbare vraag: in hoeverre zij een voorkeurspositie bekleedde. Het was moeilijk om daar achter te komen, omdat hij er niet rechtstreeks naar kon vragen. ‘Dat wilde ik er óók niet mee zeggen.’
‘Misschien moet je gewoon zeggen wat je wilt zeggen.’ Cox was zijn vage vraagstelling zat. ‘Als dit een Zeeuwse karaktertrek is, dan raad ik je aan om hem voor volgend voorjaar af te leren. Hier kom je er niet zover mee.’
Weer haalde hij zijn schouders op, duidelijk niet in de stemming om terug te snauwen. In gedachten zag hij haar weer bezig in de onttakelde strandtent. Dat gaf hem al een gedeeltelijk antwoord. Ze wist wat werken was, ze bekleedde geen voorkeurspositie, maar ze had een erg grote mond.
Hoofdschuddend stapte Cox in haar kleine Citroën. Dat was nog eens een slecht begin. En onder die man kwam ze te werken, volgende zomer? Nou, echt iets om je op te verheugen.
Hij wist van wanten, dat had ze gezien, maar of haar vader zijn karakter goed had ingeschat?
Cox betwijfelde het ten zeerste.
Ze zag Ferdie niet vaak in de week dat hij bij haar thuis logeerde. Hij had afspraken met Frans Tuitert om dingen door te spreken. Samen bezochten ze de leveranciers. Als hij niet met Frans in bespreking was, dan was hij het wel met haar vader. Op zaterdag ging hij terug naar Domburg. Met gemengde gevoelens gaf Cox hem een hand.
‘Tot volgend jaar. In maart kom ik hier naar toe.’ Met wrange humor bracht hij haar hun woordenwisseling in herinnering. ‘Ik hoop dat we prettig zullen samenwerken.’
Cox legde haar hele reserve in drie woorden. ‘Vast en zeker.’
Oktober betekende het afscheid van het strandseizoen, bijna onmiddellijk gevolgd door het begin van de cursussen. Meestal probeerden Marie en Cox er even tussenuit te knijpen voor een weekje Bordeaux. Dit jaar betekende een uitzondering op de regel. Geen week om te wandelen op de brede boulevards door het gevallen blad van platanen dat om je voeten ritselde. Geen tijd om je te vergapen aan het gouden licht boven de Garonne. Ze zou niet kunnen zien hoe dat licht de gevels de kleur van vloeibare honing gaf. Geen eendenborst, geen gepofte kastanjes. Nu ze niet heen kon, miste Cox de middagen die ze doorbrachten in musea om daarna op een terrasje neer te strijken. Met een beetje mazzel kon je daar dan nog zonder jas zitten. Ze kon geen restaurantjes uitproberen, en daarmee dus ook geen nieuwe gerechten. Voor het eerst sinds lange tijd een herfst zonder Bordeaux-wijn te kunnen drinken waar de gelijknamige stad zo beroemd om was geworden. En ze zou Jean-Michel niet zien.
Lang daarbij stilstaan, zat er niet in. Voor het eerst ging de cursus van start op drie niveaus, wat een behoorlijk zwaar programma voor de twee docentes betekende. Marie had maar net genoeg tijd om Cox uit te leggen hoe ze de lesstof had opgezet.
Cox kreeg geen gelegenheid om zich af te vragen of ze de energie voor lesgeven opnieuw kon opbrengen, zonder haar week opladen in Bordeaux. De cursisten waren gretig en reageerden enthousiast op de lessen. Voor ze het wist, was ze weer volop bezig met de Franse taal en vergat ze dat ze niet in Frankrijk geweest was. Op de avonden dat ze niet voor de klas stond, werkte ze bij De Tuin der Vaderen. De uitbaters, Anton en Gert-Jan, waren blij haar weer voor het winterseizoen in hun midden te hebben.
Overdag assisteerde Cox Marie met het nakijken van het ingeleverde huiswerk of bij het verhuren van het zaaltje. Samen met haar toekomstige stiefmoeder voerden ze besprekingen met een reisbureau. Bart van Gastel had hen een chateau aangeraden, die het doel voor de nieuwe reis was. In overleg met de mensen van het reisbureau werd bekeken of er een bus heen kon. Naar gelang van het animo werden er één of meer trips georganiseerd. Het was leuk om te doen, maar behoorlijk veel werk.
En er was een bruiloft voor te bereiden.
In januari hielp ze met het schilderen van de onderdelen die in maart gezamenlijk weer het paviljoen vormden. Tot haar grote schik was Frans daar nog bij aanwezig.
‘Mijn laatste kunstje!’ zei hij lachend tegen iedereen die daar een opmerking over maakte. In februari vertrok hij definitief naar Zuid-Afrika.
Tien dagen voor Pasen, dat op de een na laatste zondag van maart viel, arriveerde Ferdie Bruynooghe in Bergen.
Het was, zolang als Cox in de horeca werkte, nog niet voorgekomen dat het strandseizoen begon, voordat de cursus was afgelopen. Opnieuw greep ze mis naar een weekje logeren bij de familie Munier. Sinds Marie bij hen woonde, was ze eraan gewend om twee keer per jaar naar Bordeaux te gaan. Het was een vertrouwde trip geworden, eigenlijk iets waar Cox op rekende. De golf van veranderingen die het jaar daarvoor was begonnen, zette kennelijk door. Ze vroeg zich af of dit inderdaad het einde van de logeerpartijen betekende.
Er veranderde van alles om haar heen. Hoeveel spijt of heimwee ze daarover ook voelde, ze werd in de maalstroom meegetrokken.
Ferdie’s eerste klus was het opbouwen van het paviljoen. Dankzij Frans Tuitert was hij op de hoogte van de winterstalling van het paviljoen. Hij belde met de eigenaar van de loods om af te spreken wanneer hij de onderdelen van de strandtent kon ophalen. Daarna trommelde hij alle werknemers op voor de bewuste dag.
Een week voor opening van het paviljoen waren alle collega’s op het strand te vinden. Onder aanvoering van de kersverse bedrijfsleider bouwden ze de tent op. Het was zo koud dat hun adem wolkjes vormde, die opging in de kille zeedamp. Frans had Ferdie verteld van de goede gewoonte om gezamenlijk te eten na de opbouwdag. In de keuken was nog geen voorraad, dus moest de maaltijd gebracht worden. Omdat het koud was, werd gekozen voor erwtensoep, compleet met roggebrood en spek. Ferdie vroeg aan Cox welk restaurant dat het beste kon leveren.
‘Dat kan er maar één zijn,’ antwoordde Cox, ‘dat is ‘De Tuin der Vaderen’.’
Het restaurant hield al sinds jaar en dag één vast type bedrijfswagen aan: een zwarte Volvo stationcar. Het was een vertrouwd gezicht om het gouden logo onder aan de strandtrap te zien staan. Gert-Jan, de chefkok van het restaurant, had een paar koksmaten erop uit gestuurd om het personeel van ‘Het Seizoen’ te verwarmen met hete snert. Een paar potige jongens droegen de soepketel naar het paviljoen.
‘Knap stukkie werk,’ zei één van hen, bij het zien van de volledig opgebouwde strandtent, ‘vanochtend stond hier nog niks.’
Ze begonnen met uitdelen. Eén van de koks had een nieuwtje. ‘Jullie zijn de hele dag hier geweest, hè? Geen idee dus, wat er vandaag in het dorp is gebeurd?’
Het voltallige personeel zat de voortreffelijke, dikke soep te lepelen. Als antwoord schudden ze collectief het hoofd.
‘Jullie kennen Jolly-Good?’ Cox kende die kledingzaak op haar duimpje. Haar hele garderobe kwam daarvandaan. ‘Die is vanmiddag overvallen. Hondsbrutaal. De zaak stond vol mensen.’
Cox vergat verder te lepelen. Ze dacht aan Marit, Kelly, Josine en Berdien, de vaste meiden van Jolly-Good. Die moesten een doodsschrik hebben gehad. De vier meiden wàren de zaak, ze bepaalden het gezicht ervan. Enthousiaster en gezelliger winkelpersoneel vond je in heel Bergen niet. Ze hadden alles met hun winkel op.
‘Wat is er buitgemaakt?’ vroeg één van haar collega’s, met een mond vol roggebrood. ‘Alleen geld of ook kleding?’
‘Alleen geld.’ wist de restaurantkok. ‘Dat wordt gezegd, tenminste.’
Een ander merkte op: ‘Op zaterdagmiddag. Goed uitgekiend. Dan zit er het meeste in de kas.’
Cox had medelijden met de verkoopsters, die, met de schrik om het hart, hun zuurverdiende geld zagen verdwijnen. ‘Zullen we ze een bloemetje sturen, als steunbetuiging?’ opperde ze.
Dat idee kreeg volmondige instemming en hier en daar grepen collega’s naar hun portefeuille. Ferdie ging staan. ‘Mensen, laat die beurzen maar zitten. Dat gaat op rekening van ‘Het Seizoen’, uit naam van ons allen.’
Hij zag niet dat zijn voorstel eveneens goed viel bij de collega’s. Meer dan een steunbetuiging had hij er niet mee bedoeld. Niettemin had hij hiermee zijn visitekaartje afgegeven. Er werd goedkeurend geknikt en gemompeld. Het ijs was gebroken en de Zeeuw was geaccepteerd. Ferdie ging weer naast Cox zitten. ‘Je vindt het erg, hè?’
‘Ik vind het verschrikkelijk. Ik ken die meiden zo goed en ik gruw bij de gedachte wat ze meegemaakt hebben. Ik ga volgende week bij ze langs om ze een hart onder de riem te steken.’
Ferdie keek rond in zijn ‘nieuwe zaak’. ‘Het Seizoen’ werd de komende zomer zijn project. Het bloed gonsde al de hele dag door zijn aderen. Hij voelde een enorme drang om de tent goed te laten draaien. Hij had zin om in de komende zes maanden er alles uit te halen wat erin zat. Dan moest je niet meemaken wat de kledingzaak in het dorp die middag was overkomen.
‘Je moet er toch niet aan denken,’ zei hij, terwijl zijn Zeeuwse accent zwaar over de woorden heen lag. ‘dat je tent wordt overvallen.’
Cox wist dat Jolly-Good op maandag gesloten was. Op dinsdag ging ze er heen met de bloemen, uit naam van ‘Het Seizoen’, om haar neringdoende vriendinnen te steunen. Op de drempel bleef ze overdonderd staan. De winkel stond vol met boeketten. De geur die de bloemen verspreidden, stond gelijk aan die van een bloemisterij. Kleding was bijna niet meer te zien. Het was hartverwarmend om te zien dat zoveel mensen meeleefden met de getroffen medewerkers van de boetiek.
Kelly wenkte Cox verder te komen. ‘Cox, kom binnen! Als je er nog langs kunt!’
Met de bloemen in haar armen liep ze langs talloze andere boeketten. Ze zag op de kaartjes namen van vele andere winkels en horeca-zaken. ‘De buren’ stond er op één en op andere stonden namen van klanten. Ze overhandigde haar ruiker aan Kelly. Al die blijken van steun bezorgden Cox kippenvel. ‘Wat hebben jullie veel medeleven gekregen…’
Kelly omhelsde Cox met één arm. ‘Ja, wat er voor nodig is geweest, wil je niet meemaken, maar dit houdt je op de been. Dat mensen zo lief voor je kunnen zijn, dat komt niet in de krant.’
‘Hoe gaat het met jullie?’ vroeg ze.
‘Weet je, Cox, dit soort narigheid kun je beste vergelijken met een auto-ongeluk.’
Dat begreep Cox niet zo gauw. ‘Want…?’
‘Als je niet meteen weer achter het stuur kruipt, kom je niet over je angst heen.’ Dat klonk stoerder dan de winkeluitbaatster zich in werkelijkheid voelde. Ze voegde eraan toe: ‘Maar we lopen alle vier met de bibbers in het lijf.’
Zolang Cox in ‘Het Seizoen’ werkte, werden er ook sieraden verkocht. Frans noemde de halskettingen, armbanden, oorhangers en ringen altijd prullaria. Ze werden gemaakt door een vrouw van Colombiaanse afkomst. Zo gauw het badseizoen opende, was ze paraat om het bord met snuisterijen op te hangen. De spulletjes konden worden afgerekend aan de bar. Dat was de vaste afspraak. Om de zoveel tijd kwam ze nieuwe sieraden brengen en het geld van de verkochte ophalen.
Frans hanteerde de stelregel dat het loop in de zaak moest brengen en geld in het laatje. Ferdie was dezelfde mening toegedaan, dus mocht de donkere vrouw in haar kleurige gewaden haar bord weer ophangen. Hetzelfde gold voor een tweetal artiesten. Myriam de Korte en Karel Geurts wilden het publiek vermaken met muziek, voordrachten, improvisaties en imitaties. Ferdie gaf de artiesten toestemming te komen. Als het publiek de artiesten niet waardeerde, moesten ze vertrekken.
‘We zijn gewend aan scepsis.’ knipoogde Myriam tegen Cox, nadat ze met Ferdie hadden gesproken. De artieste had kort, donker haar, dat geverfd was. Haar gezicht zat onder de sproeten, die eigenlijk beter thuishoorden op de huid van haar roodharige partner Karel. ‘Dat treffen we altijd op plaatsen waar we voor het eerst komen.’
Scepsis had Cox ook tegenover de artiesten. Toen ze hoorde dat het duo dat steevast trof, besloot ze ze met een wat meer open houding tegemoet te treden. Het was vast geen makkelijk leven. En zij wilden dan uit overtuiging nog altijd mensen vermaken? Dan verdienden ze meer dan de terughoudendheid die ze overal ontmoetten.
En dat deden ze. Myriam en Karel hielden er hun eigen werktijden op na. Ze schenen een antenne te hebben voor de aanwezigheid van publiek. In de eerste uren na opening van het paviljoen, was het nog rustig. Ze kwamen pas als er flink wat mensen waren. Beiden bespeelden een aantal muziekinstrumenten en ze pasten instrument en repertoire aan aan het publiek en de stemming.
Cox verbaasde zich over de snelheid en het gemak waarmee ze van rol wisselden, van kleding, van make-up. Ze speelden de hele dag, maar heel vaak wat anders. Vooral bij kinderen maakten ze zich geliefd. Ze kenden goocheltrucs, waarvan mondjes openvielen.
Ze zongen gekke, leuke en lieve zelfgemaakte kinderliedjes. Het terras van het paviljoen werd als podium gebruikt, maar ook het strand zelf. In plaats van het publiek weg te jagen, werden ze een publiekstrekker.
Zowel Karel als Myriam wisten kinderverdriet heel gauw te stillen. Vele voetjes werden verbonden bij de EHBO-post. Eén van de twee was dan al gauw ter plaatse om het leed te verzachten. De eerste keer dat Cox zag hoe de artiesten de kindjes afleidden, kwam ze niet meer bij van het lachen.
Een meisje van een jaar of vier werd door een EHBO-er verzorgd, omdat ze haar voetje had opengehaald. Papa was mee om te troosten, maar Myriam liet de traantjes pas echt drogen.
‘Heb je je voetje bezeerd?’ vroeg ze de kleine meid, die nog nasniffend knikte. ‘Dan moet je voortaan op je handjes lopen!’ En om te laten zien hoe dat ging, gaf ze zelf het voorbeeld door op haar handen te lopen en daarbij een onzinnig liedje ten beste te geven.
Het strandseizoen begon te draaien en al gauw waren Karel en Myriam geen toegevoegde act meer, maar eerder een verlengstuk van de collega’s. Ze hoorden erbij. Met al hun zotte trucs en hilarische acts waren ze graag gezien bij het bezoekend publiek en bij de medewerkers van ‘Het Seizoen’. Personeel en artiesten raakten aan elkaar gewend, maar Karel en Myriam behielden hun autonomie. Het hele paviljoen en het strand was hun podium, ze onderwierpen zich aan niemand, maar liepen ook niemand in de weg. Hun aanwezigheid werd een vaste factor op en rond de strandtent, maar ze hielden zich aan hun eigen plan. Zelfs hun komen en gaan werd in het artistieke getrokken. De collega’s wisten niet waar ze verblijf hielden of wat ze als werktijden aanhielden. Ze doken als uit het niets op. Cox vond het erg passend bij hun temperament als kunstenaar.
Naarmate de weken verstreken, raakte Cox goed bevriend met Myriam. Een gedeelte van hun optreden bestond uit improvisatie. Daarvoor was het nodig dat ze hun omgeving scherp in zich opnamen. Ze luisterden goed naar wat er gezegd werd om daarop in te kunnen spelen. Bij Myriam was dat meer dan een talent, het was een karaktertrek. Ze hield Cox regelmatig gezelschap als ze, in de gauwigheid, een broodje aten, in de tien minuten die hun lunchpauze moest verbeelden. Bij die gelegenheden bood ze een gewillig luisterend oor en toonde onveranderd belangstelling voor de dingen die Cox bezig hielden. Cox raakte zeer gesteld op die praatjes en op de aanwezigheid van Myriam, die ze als heel prettig ervoer.
De veranderende verhouding tussen haarzelf en Ferdie besprak Cox niet met Myriam. De gevoelens waren nog zo nieuw dat ze ze eerst zelf moest plaatsen. Het verwarrendste eraan was dat ze werden beantwoord.
Na hun nogal moeizaam verlopen kennismaking in oktober, moest ze tegen wil en dank toegeven dat Ferdie de juiste man op de juiste plaats was. Na het vertrek van Frans dacht Cox dat ‘Het Seizoen’ ten dode was opgeschreven. Maar de man wás de zaak niet, zo bleek. Ferdie was van mening dat je veel kon bereiken door hard te werken. Dat droeg hij uit ook. Daarbij was kwaliteit beter dan kwantiteit, vond hij. Op zijn eigen stille maar niet mis te verstane wijze voerde bij verbeteringen door. Als bedrijfsleider was hij de tegenpool van Frans, die luidruchtig en nadrukkelijk aanwezig was.
Zo ver kwam Cox met de analyse van haar gevoelens. Ze waardeerde Ferdie om de capaciteiten die hij overduidelijk bezat. Maar dat deden haar collega’s ook. Dat gaf geen antwoord op de vraag waarom zij zo gek op hem geworden was. Kennelijk gebeurde dat gewoon.
Ze kwam erachter dat het hart zich niet liet dwingen. Dat ze met Ferdie onder één dak woonde, betekende niet dat ze hem daardoor vaker zag. Als hij niet werkte, was hij nogal eens met haar vader in gesprek. Ze vroeg zich af wat die twee te bespreken hadden. Of misschien trokken de Zeeuwen automatisch naar elkaar toe. Tijdens het werk in het paviljoen zagen ze elkaar regelmatig op een vluchtige manier, in het voorbijgaan. Om verliefd te worden was het niet nodig dat je elkaar veel en vaak zag.
Ze had niets laten merken, dat wist ze wel zeker, maar Ferdie reageerde wel. Er waren van die blikken – met een lading. Zijn ogen die langer dan strikt noodzakelijk op haar bleven rusten. Het idee dat hij in de buurt was, maakte dat Cox zich anders voelde. Meer bewust van haar lichaam, van haar manier van lopen. Haar huid prikte en haar handen trilden. Als Ferdie niet in hetzelfde vertrek was, kon ze hem door de muren heen ‘zien’.
Ze genoot van dit gevaarlijke en stille spel, dat ze speelden, als bij afspraak. Het was er en toch deden beiden of er niets aan de hand was. Ze praatten eroverheen, onder het mom dat ze collega’s waren.
Hun arbeidsverhouding was daarnaast omgeven door bijzondere omstandigheden. Niet veel werknemers konden hun baas aan het ontbijt om verlof vragen.
‘Ferd, kun je mij de eerste maandag en dinsdag van mei uitroosteren?’
‘Dat moet wel kunnen.’ zei hij. Hij besmeerde zijn broodje, zijn blik op de krant gericht. Cox kon op die manier ongestoord zijn mooie handen bewonderen. Een halve glimlach speelde om haar mond. Er gingen veel meer dan zakelijke boodschappen over tafel. Zeker van haar kant. Ferdie speelde het spelletje wel mee, maar ze had geen duidelijkheid over de diepte van zijn gevoelens. ‘Heb je plannen?’
‘Ik ga met Teun en Arnold en buurman Miedema mijn strandhuisje opbouwen.’ Cox was blij dat ze twee collega’s en de buurman had kunnen charteren.
‘Toe maar!’ Nu waren zijn blauwe ogen wel op haar gericht. ‘Jij hebt een strandhuisje!’
Ze bevestigde: ‘Vorig jaar gekocht. Alleen, Ferdie…’
‘Ja?’
‘Wil je deze wetenschap voor je houden?’
‘Oh, jawel, natuurlijk, maar waarom?’
Cox zuchtte. ‘Ik wil mezelf hierover niet op de borst kloppen, maar ik word inmiddels als publiek bezit beschouwd in Bergen. Dat is een bedrijfsrisico als je een aantal jaren in de horeca werkt. Sommige mensen schijnen te denken dat ze daarom aanspraak kunnen maken op mij en op mijn eigendommen. Als ik mijn huisje had verhuurd elke keer als me dat gevraagd werd…’
‘Nou, wie weet? Leuke bijverdienste?’ grapte Ferdie.
‘Ik wil mijn huisje helemaal niet verhuren en al zeker niet voor kennelijke doeleinden.’
‘Zoals?’ Hij deed of hij het niet begreep, maar zijn ogen lachten.
‘Zoals het maken van kindjes.’
Alles wat ze voelde voor Ferdie moest geheim blijven, om dezelfde reden die ze hem in verband met het strandhuisje noemde: ze was publiek bezit. Dat verhoogde de spanning rondom haar nieuw ontloken liefde. Ze moest er alles aan doen om niet als een verliefd kalf rond te lopen. Dat was ze aan haar leeftijd verplicht, vond ze. Toch bleek haar verliefdheid nauwelijks te beheersen. maar van de bekendmaking wilde ze dat wel. Zolang Ferdie zich niet uitsprak, was het voldoende dat alleen zij het bewust was.
Bij het opbouwen van het strandhuisje liep ze geen gevaar ontdekt te worden. In stilte foeterde Cox op zichzelf omdat haar gedachten aan Ferdie vastgekleefd zaten. De mannen met wie ze samenwerkte, merkten niets van haar gemoedsgesteldheid. Ze was gewoon Cox, een meid van wie ze gewend waren dat ze aanpakte. En dat deed ze. Zodra de kleine tractor met aanhangwagen op het strand stond, sleepte ze met balken. Ze timmerde en schroefde. Ze zorgde voor eten en drinken. Zogauw het kon, zette ze koffie in het huisje. Aan het eind van de dinsdagmiddag, na een biertje, lieten de mannen haar alleen. De inrichting kon ze in haar eentje af.
Neuriënd maakte ze het bed op. Ze hing het gordijntje voor het raam. Ze verwelkomde de vertrouwde spulletjes voor een heel nieuw zomerseizoen. Genietend van het holle geluid van haar voetstappen op de houten vloer, liep ze door het kleine hokje. Als tante Corrie nog leefde, zou ze meegenoten hebben. Ze zou Cox hebben aangemoedigd gelukkig te zijn in het strandhuisje.
Een plek waar altijd vreugde had geheerst, mocht niet gevuld worden met verdriet.
Cox besloot het er eens van te nemen. Het huisje was ingericht en de avond lag voor haar. Het was een frisse avond, maar in het huisje lagen genoeg fleece plaids, die ze om zich heen kon slaan om warm te blijven. Van de ingeslagen boodschappen improviseerde ze een maaltijd. Daarna installeerde ze zich voor haar huisje. Er kwam een zonsondergang om van te genieten. Mocht die achter de wolken plaatsvinden, dan had ze nog een boek achter de hand.
Het was donker geworden, maar Cox wilde nog niet naar huis gaan. Ze stak genoeg waxinelichtjes aan om bij het licht te lezen, liggend op het bed. Tenminste, dat was ze van plan.
Ze schrok wakker van het klopje op de deur. Ze was eventjes gedesoriënteerd. De door kaarsjes verlichte slaapkamer was haar strandhuisje. Bij het tweede klopje zwaaide ze haar benen over de rand van de bedbank. Het beviel haar niet dat iemand haar schuilplaats had opgespoord. Toen ze de deur opendeed, verdwenen haar gefronste wenkbrauwen, omdat Ferdie er voor stond. De witte wijn die hij bij zich had, kwam kennelijk uit de koeling van ‘Het Seizoen’. Er lag condens op.
‘Hoi,’ zei hij, rustig afwachtend tot ze hem binnen vroeg. ‘stoor ik?’
‘Je maakte me wakker…’ Het was geen beschuldiging.
‘Oh…echt?’
Ze knikte, geeuwend, met een hand voor haar mond. ‘Kom verder.’
Ferdie stapte binnen en het huisje leek opeens erg vol. ‘Ik was nieuwsgierig of de verhuizing gelukt was en zo ja, dan wilde ik er op toosten.’
Cox pakte de kurkentrekker. ‘Slappe smoes, Ferd, maar wel lief van je.’
Terwijl ze de wijn in plastic bekertjes inschonk, keek hij om zich heen. ‘’t Is leuk, èh?’
‘Ja, ik ben blij dat ik het heb gekocht, al gingen daar droevige omstandigheden aan vooraf.’
‘Oh?’
Cox vertelde over de Van Venen, hoe ze al vanaf heel jonge leeftijd verbonden raakte met het echtpaar en min of meer automatisch ook met het huisje. ‘Verdriet mag hier niet de boventoon voeren. Bob en Corrie zijn hier altijd zo gelukkig geweest. Dit is een plek voor fijne dingen.’
Ferdie had haar verhaal aangehoord, maar hield er zijn eigen gedachten op na. ‘Daar weet ik er nog wel een paar van…’
‘Van wat?’ vroeg Cox. Het kippenvel dat bij haar benen omhoog kroop gaf haar al antwoord op die vraag. Bevestigde haar vermoedens.
Ferdie nam de beker uit haar hand en zette het op het aanrechtje.’Van fijne dingen.’
Hij overdekte haar lippen met vederlichte kusjes. ‘Dit wil ik al een hele tijd.’
Zijn poging om voorzichtig te proeven van die fijne dingen mislukte, toen Cox hem overtuigend terug zoende.
‘Ik niet.’ zei Cox en Ferdie die op weg was om haar hals te kussen, stopte. ‘Bewaar me, zeg, dan had ik, net als daarstraks, nog meer slappe smoezen te horen gekregen.’
Hij lachte. ‘Er staat me dus niks in de weg?’
‘Ik wil het ook al een hele tijd. En dat getreuzel van jou ben ik zat.’ bekende Cox. Ze knoopte zijn overhemd los.
‘Jouw strandhuisje is een perfecte plek om fijne dingen te doen.’ Ferdie’s lippen raakten Cox’ oor. Ze lagen dicht tegen elkaar op het bed, dat was omgewoeld door hun vrijpartij.
‘Lekker ongezien…’ fluisterde Cox terug en wees op het raam dat beslagen was.
‘Ik heb ook geen behoefte aan pottenkijkers bij deze… eh… activiteiten.’
‘Ik vind dat deze activiteiten naar meer smaken.’
Hij kwam op zijn elleboog overeind. ‘Hoor eens, je wilde je huisje toch niet voor sex uitlenen?’
‘Dit was geen sex. Dit was vrijen. Bovendien leen ik het huisje niet uit. Het is van mij.’
‘Hmm, dat is makkelijk opgelost.’
‘Een oplossing…’ Haar wijsvinger trok een spoor over zijn borst. ‘voor de volgende keer?’
‘De volgende keer?’ peinsde Ferdie, ‘Ik kan dit nog maar nauwelijks geloven.’
‘Beloof me dat er een volgende keer komt.’ smeekte Cox. Smeken was niet haar ding, maar er waren uitzonderingen. ‘En beloof me ook dat je het stil houdt, dat wij elkaar zien.’
‘Beloofd.’
Ferdie was zich ervan bewust dat ze, als horeca-personeel, nogal aan het publiek bloot gesteld waren. Hij had geen behoefte aan snedige opmerkingen, bovendien wilde hij dat Cox besparen. Niemand had er iets mee nodig dat hij vree met de dochter van zijn baas. Hij vond het te vroeg om dat wat hij met Cox had een relatie te noemen. Na de lessen die hij in het verleden had geleerd, was hij sowieso erg voorzichtig met relaties. Hij was wel weer in staat, zo stelde hij vast, om zich aan een vrouw te geven. Hij verbeterde zichzelf in gedachten. Niet zomaar een vrouw: Cox!
Toen de ironie hem opviel, lachte hij om zichzelf. In Domburg had hij Eva achtergelaten. De mooie, onbetrouwbare Eva hield er andere mannen op na. Die vrouw had simpelweg aan één man niet genoeg. Eerst deed ze hem achter zijn rug om, maar hij kwam erachter en confronteerde haar. Eva toonde geen berouw en beterde zeker haar leven niet. Ferdie was grootmoedig genoeg om een slippertje door de vingers te zien. Wie was er bestand als de verleiding te groot werd? Maar bij Eva was het een ander verhaal. Door haar veelvuldige sexuele uitspattingen, verloor hij de eigenwaarde die hij als man had. Ze gaf hem het gevoel dat hij, als man, niet voor vol kon worden aangezien. Daar kon hij niet tegen. Hij maakte snel een eind aan de relatie, om te redden wat er van zijn zelfrespect te redden viel. Door Eva’s losse ideeën over verhoudingen tussen mannen en vrouwen, was hij erachter gekomen dat hij zelf het één-op-één-type was.
Eva was zijn liefde niet waard. Hij had haar die wel gegeven. Zijn gevoelens waren daardoor behoorlijk gekwetst. Hij nam het zichzelf bovendien erg kwalijk dat hij zo stom geweest was om zich door zo’n foute vrouw te laten inpalmen.
Hij was op zoek gegaan naar een baan, ver uit de buurt van Domburg, om van een vrouw los te komen. Om regelrecht in de armen van een ander te lopen. De schrik om in zijn eerdere fout terug te vallen, zat nog diep bij Ferdie. Maar Cox, die hij had leren kennen als een vrouw met een grote mond, wilde niet uit zijn hoofd. Hij was helemaal niet op zoek naar een vrouw. Kennelijk was dat een garantie om er eentje op je pad te krijgen. Verstandelijk kon hij het beredeneren en zijn voornemens waren ook op de rede gebaseerd. Zijn gevoel doorkruiste dat genadeloos. Dat had hem een smadelijke lach ontlokt. Dat hij het niet kon winnen van zijn gevoel. Alles wat hij zocht in een vrouw, werd door Cox belichaamd. Dat hij haar, bij hun eerste ontmoeting, helemaal niet zo aardig vond, stond daarmee in schril contrast.
Ferdie zag alleen nog maar Cox. Als zijn gedachten weer eens met elkaar in botsing kwamen, sprak hij zichzelf toe: ‘Bruynooghe, stop maar met je analyses en je definities. Je bent verliefd, vriend!’ Als hij weer in staat was om verliefd te worden, besloot hij, dan was hij toch genezen?
Cox was zich eveneens bewust van het feit dat er vele ogen op haar gericht waren. Ze hield haar gedrag zo neutraal mogelijk. Niets wees erop dat ze elkaar naast het werk ook zagen. Een romance onder het personeel kon de verhoudingen verstoren. Het zou in ieder geval als schietschijf gebruikt worden. Bovendien was het heerlijk om heimelijk te genieten van haar nieuwe lief.
Cox vond het een beetje lachwekkend dat haar vader en Marie haar te spreken hadden gevraagd op het terras van ‘Het Seizoen’. Het moest zelfs vergezeld gaan van een lunch. Ze kon zich niet indenken wat er zo plechtig was, dat hij het niet thuis kon zeggen. Ferdie had haar ingeroosterd vanaf drie uur, zodat ze om één uur kon eten met Beschier en Marie.
Ze toostten met een glas wijn. De Chablis was van het huis. De wijn was heerlijk, maar Cox wilde zich beperken tot één glaasje. Zij moest nog werken.
‘Nou, pa,’ begon ze, nog altijd niet overtuigd van de ernst, ‘vertel nu maar eens op: waarop toosten we eigenlijk?’
Marie knipoogde bemoedigend naar Beschier. Met zijn glas nog geheven, zei haar vader: ‘Op jou natuurlijk! Op mijn lieve dochter!’
De schrik sloeg Cox om het hart. Wisten ze het van Ferdie en haar? En juichten ze dat toe? Had Ferdie hun geheim prijsgegeven? Dat had hij dan wel even tegen haar kunnen zeggen. Misschien was het beter als ze zich van de domme hield.
‘Waarom?’ vroeg ze.
‘Omdat… nou ja… daar zou ik een heleboel woorden aan vuil kunnen maken en daar ben ik heel slecht in.’ Beschier schoof het nogal officieel uitziende document, dat naast zijn glas lag, over tafel naar Cox toe. Hij tikte erop. ‘We heffen het glas op dit feit.’
Cox pakte het papier op om kennis van ‘dit feit’ te nemen.
‘Heden, de twintigste mei tweeduizend en acht verscheen voor mij, notaris Edward Simon Arriëns, de heer Beschier Cornelis Maria van der Linden…’
Cox filterde de brokjes informatie tussen de ambtelijke taal uit. De notaris was het aan zijn ambt verplicht om ook veel woorden vuil te maken aan iets wat heel bondig uitgedrukt kon worden: ze had een huis. Hét huis! Zomerhoflaan 72 stond op haar naam. Die informatie was als de branding: het woelde heel wat los bij Cox. Er warrelde van alles door elkaar heen: gedachten, emoties en herinneringen. Het werd troebel en verwarrend, ze kon het niet plaatsen.
Het werd haar onmogelijk gemaakt om dankbaar en wellevend met de wetenschap van haar huizenbezit om te gaan, omdat iets anders zich aan haar opdrong.
Edward Simon Arriëns. E.S.A. De volledige naam van de notaris paste in de initialen die ze in haar moeder’s agenda’s had gevonden. Het was niet de schermclub, het was een man. De man, die haar vader zijn beste vriend noemde.
Ze had een huis… en ze had een ontdekking gedaan. Als meisje van veertien was ze een tijdlang bezig geweest om haar moeder’s levensgeschiedenis uit te pluizen en nu, zoveel jaar na dato, werd haar het antwoord voorgeschoteld. Dat de schermclub zich van dezelfde letters bediende, was toeval. Cox was er na het lezen van de akte zeker van dat Annet er niet haar sportclub mee bedoeld had. De wekelijkse trainingen memoreren was ook te onbenullig geweest, zeker voor een vrouw als Annet. Het was Edward. Haar moeder had een verhouding gehad met de notaris. Ze had cijfers gezet bij haar ontmoetingen met de raadsman. Het liet zich raden waar die voor stonden.
Cox was de trotse bezitster van het huisje waarvan ze kortstondig gedroomd had en het was ondergeschikt aan de schokkende ontdekking die ze zojuist gedaan had. Ze hield het document nog steeds in haar handen, in een onwillekeurige poging om zichzelf een houding te geven. Ze kon niet uit de toon vallen. Er werd een reactie verwacht van haar. De reactie die op het puntje van haar tong lag, kon ze niet geven.
Ze keek op naar haar vader. Hij zat glimlachend te wachten tot ze totaal verbijsterd, verrukt en verrast zou opspringen om hem te omhelzen onder het uitroepen van dankbetuigingen. Ze moest zeggen dat ze totaal overrompeld was, uitzinnig blij. Vragen hoe dit mogelijk was, maar het bleef op de achtergrond.
Haar vader’s glimlach wilde niet wijken. Hij twijfelde er niet aan dat haar blijdschap zodirect zou doorbreken. Hij zat te wachten tot het besef bij haar daalde.
Annet van der Linden-Van Haasteren had een verhouding gehad met Edward Arriëns.
Beschier wist het niet. Hij was totaal argeloos. Hij had er geen flauw idee van dat zijn vrouw vreemd was gegaan. In zijn onwetendheid onderhield hij nog steeds vriendschappelijke banden met de notaris. Cox hoorde ze lachen in zijn kantoortje waar ze aan grote bellen cognac zaten, sigaren weg paften en elkaar op de schouder sloegen, omdat ze gezworen makkers waren.
Cox glimlachte terug, een beetje gemaakt. Een glimlach op commando. Ze was van haar stuk gebracht omdat de puzzelstukjes nu allemaal op hun plaats vielen. Na zoveel jaar zoeken, bleek de oplossing zo simpel. Zo schokkend. Zo sluitend. En het lag vlak onder haar neus. Het kon niet anders dan waar zijn.
De onwrikbaarheid van de feiten sloegen op haar gemoed. Ze kon alleen nog maar fluisteren en dan nog zwaar gespeeld: ‘Dit is geweldig, pa. Ik ben…’ me kapot geschrokken, wilde ze zeggen, maar ze zei: ‘overdonderd…’
Ze schudde haar hoofd om weer in het heden terug te komen en hervond haar stem. ‘Simpelweg dank je wel zeggen schiet tekort, lijkt me. Ik ben een beetje van de kaart. Ik moet…even weg…’
Beschier was teleurgesteld in de reactie van zijn dochter. Hij begreep niet waarom ze zo deed. ‘Cox…? Appeltje?’
Marie legde sussend haar hand op zijn arm. ‘Laat haar maar even, schat. Het is haar eventjes teveel. Ze komt wel weer terug.’
Cox voelde hoe haar vader haar nakeek. Ze liet hem zitten met de overdrachtsakte. Ze kon niet blijven en leuk lachend lunchen met hem en Marie. ‘Och’ en ‘ach’ roepen over het huis. Ze moest weg. Dingen uitdenken en op een rijtje zetten.
Ferdie trok in een woordeloze vraag zijn wenkbrauwen op toen ze langs de bar liep. Ze kon hem niet alle redenen vertellen voor haar vertrek. Bovendien hoefden niet alle collega’s het te horen. Ze boog zich over de bar en fluisterde in zijn oor: ‘Heb zojuist te horen gekregen dat mijn vader een huis voor me heeft gekocht. Het is me te gortig. Ik moet even weg.’
‘Meestal raken mensen van slag van slecht nieuws. Jij van goed nieuws.’ Hij was alleen verbaasd over Cox’ reactie, niet over het feit dat ze een huis bezat. ‘Kom gauw tot jezelf.’
Dat laatste kon zowel bezorgdheid inhouden als ergernis over het feit dat ze niet op tijd aan haar dienst begon. Daarover verbaasde Cox zich weer niet. De minst romantische verhoudingen vond je alleen onder horeca-mensen. Ze moesten geheim blijven, om er geen commentaar op te krijgen en ze waren altijd ondergeschikt aan het werk.
Cox pakte haar tas uit de personeelsgarderobe en verliet het paviljoen via de balustrade aan de achterkant, waar ze altijd haar broodje opat met Myriam. Op weg naar het parkeerterrein zette ze haar mobieltje uit. Ze wilde niet achtervolgd worden door moeilijke vragen van haar vader. Ze stapte in haar auto en vertrok uit Bergen aan Zee in zuidelijke richting.
Ze was in gedachten verzonken en reed automatisch. Toen ze besefte dat ze niet zo veilig bezig was, zag ze Castricum op de borden staan. Ze reed naar de parkeerplaats bij de strandopgang.
Het strand van Castricum kende ze niet, maar dit was wel wat ze kende. Ze had weer iets uit te knobbelen en dat moest op het strand gebeuren, waar de zee haar relativerende invloed kon laten gelden. Het kon niet in Bergen. Daar zou Marie naar haar komen zoeken.
Ze wist het nu. De letters E.S.A. stonden voor de notaris. Cox herinnerde zich dat ze als veertienjarig meisje ooit had gedacht dat haar moeder haar een bovennatuurlijke ingeving had gegeven, haar als het ware op een spoor had gezet. Ze kon er niet verder naast zitten. Het feit dat Annet er een buitenechtelijke relatie op na hield, zou ze niet prijsgeven aan haar dochter. Niet in dit leven, noch vanuit de geestenwereld.
Ze was bezeten geweest van het zoeken naar een oplossing, naar antwoorden, naar de diepere betekenis van haar moeder’s dood. Was het haar kwalijk te nemen dat ze volgens een kinderlijk gedachtespoor gehandeld had? Ze was nog zo jong destijds, wat wist ze toen helemaal? Het verdriet hield haar in zijn macht. Het enige wat ze kon doen, was proberen ermee om te gaan en die zogenaamde speurtocht was haar manier geweest.
Nu was het uitgekomen. Wat moest ze met de wetenschap? Zij kon Edward Arriëns niet meer aankijken zonder eraan te denken wat hij geflikt had. Haar moeder ging evenmin vrijuit. Het had weinig zin om dat aandeel op te rakelen. Ze was al zo lang dood.
Moest ze de notaris confronteren? De man was gewend aan geheimhouding. Hij zou gladweg ontkennen. Daar zou ze niet zover mee komen. ‘Bewijs het maar eens,’ kon ze hem horen zeggen. ‘Jouw woord tegen het mijne.’ Cox was te goeder trouw, maar de notaris was onschendbaar. Zo zou hij het doen voorkomen. Alleen zij wist beter.
En haar vader? Moest ze hem belasten met deze kennis? Beschier stond in zijn hemd en hij wist het niet. Dat was ook weer iets wat alleen zij wist. Hij ging af als Cox hem op de hoogte bracht. Dat kon ze haar vader toch niet aandoen?
Eindelijk was het raadsel opgelost en nu kon ze er nog steeds niets mee. Het bracht een waarheid over haar moeder aan het licht, die ze misschien liever niet kende. De schok over de ontdekking die ze voelde, was niet verbonden aan haar moeder, maar aan haar echtgenoot, die nog steeds leefde. Door haar bedrog werd nu haar man bedrogen.
Cox besloot het voor zich te houden. Zonder het zelf te beseffen koos ze partij voor haar vader. De loyaliteit die daaruit sprak, drong niet tot haar door, noch het feit dat ze haar vader in bescherming nam. Nu ze eenmaal een besluit genomen had in de kwestie rond de initialen, zag ze het verschil tussen dat kleine meisje dat zo wanhopig naar houvast had gezocht en de vrouw van nu. Nu ze er goed voor ging zitten om het te overdenken, was ze er snel mee klaar. Ze nam een besluit en het belang van de hele zaak schrompelde voor haar ogen ineen. Als jong meisje had het haar beheerst. Het was nogal een verschil. Het maakte duidelijk wat ze in de tussenliggende jaren had bijgeleerd. Als kind was ze op zoek naar oplossingen. Wat was ze wanhopig en stuurloos geweest. Ze was zo onwetend en boordevol onbegrip. Ze hoefde de schriftjes van die tijd er maar op na te slaan. Het stond bol van de wanhoopskreten.
Ze was nu zoveel wijzer. Nu had ze overtuigingen. Ze had haar eigen meningen. Ze had veel meer antwoorden tot haar beschikking. En als ze die niet had, ging ze ze halen.
Want ze had het huis nog. Waarom had Beschier het voor haar gekocht? Er waren tal van redenen aan te voeren en geen ervan stond Cox aan.
Hij had het gekocht omdat hij rijk genoeg was. Dat deed de gevoelswaarde en de glorie rondom Zomerhoflaan 72 een behoorlijk stuk dalen. Het huisje degradeerde hierdoor tot een zielloos ding. Daar was Beschier niet gevoelig voor, ze zag hem er wel voor aan dat hij dat kil en bijna gevoelloos volbracht.
Hij had het gekocht om Cox de deur uit te krijgen nu hij op het punt van trouwen stond met Marie. Dat had hij ook met haar kunnen overleggen, in plaats van haar voor het voldongen feit te stellen. Al dat oude zeer kwam hiermee weer naar boven. Het was toch al jaren zo dat hij afstandelijk tegen haar deed, terwijl ze zijn liefde en erkenning zo hard nodig had gehad?
Hij had het gekocht om op een nette manier te zeggen dat ze ongewenst was.
Welke reden Cox ook aanvoerde, Beschier stak er niet verheffend bij af.
Het gekste was dat ze wist dat ze het mis had. Ze had het mysterie rond de initialen opgelost. Het ging om Edward Arriëns. Geen mens ter wereld kon haar daar nog van af brengen. Dat was waar. Daar durfde zij een eed op te zweren. In het geval van haar vader, met zijn huizenaankoop, kon ze de vinger niet op het goede argument leggen.
Dat kon wel besproken worden. Daarmee kon ze haar vader wel confronteren. Hij mocht het uitleggen, want zij begreep het niet. En dat kon ze helemaal niet uitstaan.
Ze ging het huis niet weigeren. Zo gek was ze nou ook weer niet. Deze zaak moest opgehelderd worden, opdat Zomerhoflaan 72 weer een oprecht gewaardeerd plekje werd, zonder de belasting van minderwaardige gevoelens of motieven.
Cox stond op. Ze wist wat haar te doen stond. Dit had ze even nodig gehad. Even ertussenuit. Even zonder afleiding bij de zee zijn. Onveranderlijk had de zee haar rustig gemaakt. De golven boden geen pasklare oplossingen, maar er ging kracht vanuit. Dat had Cox al talloze malen op weg geholpen. Ze ging terug naar Bergen om haar belangen en haar vertrouwde omgeving weer onder ogen te zien. Op naar een verhelderend gesprek met haar vader.
Ze zette haar mobieltje weer aan. Een piepje gaf aan dat er een sms-je was binnengekomen. Het was van Marie. Cox las: Kom onmiddellijk naar huis. Er is ingebroken.