Als ik de gordijnen opendoe, is het niet meer donker, maar licht is het ook niet.
Er hangt een nevel die niet kan kiezen tussen mist of heiigheid. De wereld hult zich in sluiers.
In die kleurloze sfeer heeft de buitenwereld mij de rug toegekeerd.
Ik heb iets voor mijn ontbijt klaargemaakt, maar ik heb het op voordat ik het geproefd heb. De koffie kan ook slootwater geweest zijn.
De ochtend draait, of beweegt de klok werktuiglijk de wijzers in de rondte? Het zonnetje aarzelt: doe ik nog moeite of sla ik een dagje over?
De dag blijft nietszeggend en anoniem grijs. Het kan dinsdag zijn. Of donderdag. Er zit geen muziek in. Geen ritme en geen tempo. De middag gaat dralend voorbij, op trage, slepende voeten.
Wanneer ik de afwas wegwerk, ben ik vergeten wat ik heb gegeten. Dan was het zeker niet noemenswaardig.
Mijn bed verwelkomt me niet met dat fijne holletje waarin ik me zo lekker kan opkrullen. Ik lig daar maar zo’n beetje op mijn matras. Ik heb het gevoel dat ik de hele dag niet wakker ben geweest. Zal ik wel in slaap kunnen vallen?
Ik overdenk de dag. Waar zijn de uren gebleven?
Wat heb ik eigenlijk gedaan?
Ik heb… ja, ik heb geschreven!
Van de mist herinner ik me opeens niets meer. De zon schijnt met terugwerkende kracht. Ik weet weer waarom ik mijn ontbijt heb opgeslokt. Waarom ik uitgehongerd ben aangevallen op mijn warme hap.
Ik heb geschreven, met zo’n passie, met zo’n vaart, dat de dag langs me heen geglipt is. Ik heb er niets van gemerkt, verdwenen als ik was in mijn eigen bubbel.
Maar de zinnen die ik heb geschreven zinderen nog na. Ze zingen het hoogste lied. De dag gleed erbij langs, maar mijn zinnen zijn vastgelegd.
Deze column is eerder geplaatst in het Langedijker Nieuwsblad / 5 november 2021