Nog voor aanvang van de lezing voor de Vrouwen van Nu in Oudkarspel werd ik sprakeloos gemaakt.
Ik stond klaar om vol vertrouwen aan deze ‘thuiswedstrijd’ te beginnen. Vlak voor het moment dat ik het woord zou nemen, zat ik even om woorden verlegen.
Een mevrouw kwam op me af, in haar hand een klein stukje papier. Het bleek een kopietje van een krantenartikel van lang geleden. In de typische stijl die kranten er destijds op na hielden in de berichtgeving, las ik over een avontuur dat mijn – inmiddels overleden - oom Ton, als zeventienjarige jongen, was overkomen.
Enig rekenwerk bracht me tot de conclusie dat dit gebeurd moest zijn, toen ik ‘nog onderweg’ was of kort na mijn geboorte. Het was in ieder geval in de tijd dat de Voorbruggracht nog een sloot was, begin jaren zestig, toen Langedijk nog menig bruggetje telde.
In gekrulde zinnen nam ik kennis van het feit dat ‘de slagerszoon A. Beemsterboer’ zijn portemonnee in het water had laten vallen, nadat hij een bestelling had afgerekend bij een klant. In die vetleren knip zat het kapitale bedrag van honderd gulden.
In gedachten zag ik hoe het destijds moest hebben gerookt achter de slagerij.
Ik herinner me mijn opa als onverstoorbaar, maar ik vermoed dat hij, als het op geld aankwam, niet de makkelijkste was.
‘De jeugdige slagerszoon’ probeerde vruchteloos de portemonnee weer boven water te krijgen. Waarbij ik dacht: vast op last van zijn vader. Hij had zelfs met een slagzwaard het rietgewas verwijderd, maar helaas.
Tot de heer Van der Hurk, visser en tevens succesvol op-visser van verloren voorwerpen de beurs met inhoud uit het water haalde en aan mijn oom overhandigde.
Een smeuïg verhaal met een goede afloop, dat ongetwijfeld herhaaldelijk op verjaarfeestjes zal zijn verteld.
Ik had het nog nooit gehoord.