GETIJDENDANS

Hoofdstuk 10

Hoofdstuk 10

 

Voor het eerst sinds een paar dagen had Cox het gevoel dat ze kon adem halen. De afgelopen dagen waren een maalstroom van gebeurtenissen geweest, die haar buiten adem hadden achtergelaten.

Ze was gedwongen tot niets doen, zolang ze in het vliegtuig zat. De vlucht naar Bordeaux kon ze gebruiken om dingen op een rijtje te zetten. Ze sloot haar ogen om te beginnen aan dat rijtje. Prompt stormde er van alles op haar af, zodat ze haar ogen maar weer opende.

Buiten het raampje zag ze alleen maar wolken. Het vliegtuig was op hoogte. Ze was met hoge snelheid op weg naar Jean-Michel. Marie had in allerijl een vlucht voor Cox geregeld en met haar neef gebeld. Ze kon komen. In Merignac, een plaatsje 12 km. buiten Bordeaux, waar het vliegveld lag, zou hij haar ophalen.

Jean-Michel…oh, wat zou het goed zijn om hem weer te zien. Het was al ruim anderhalf jaar geleden sinds ze zijn knappe, blonde kop had gezien. Onder deze omstandigheden kon ze het beste terecht bij Jean-Michel. Hij was haar vriend en hij hield het hoofd koel.

Ze zat nu met hetzelfde geschokte gevoel in het vliegtuig als destijds in de trein, nadat ze met Jean-Michel had gevreëen. Veertien jaar geleden wist ze ook niet wat haar overkomen was. Haar eerste sexuele ervaring was op die leeftijd veel te ingrijpend geweest. Pas veel later had ze begrepen dat ze de verkeerde signalen had uitgezonden. Ze had geforceerd geprobeerd niet kinderachtig over te komen. Die houding kon als een uitdaging worden opgevat. Ze had Jean-Michel’s aandacht gevangen. En hij had haar overweldigd. Niet in de zin van een echte verkrachting, maar door een ervaring die te omvangrijk was. Ze had er met niemand over kunnen praten. Later pas, bij haar volgende bezoek, met Jean-Michel zelf. Hij was haar eerste minnaar geweest. Hij had zelf ook ingezien dat dat heftig moest zijn geweest voor zo’n jong meisje. Het was zijn bezorgdheid geweest, toen, die hun vriendschap bestendigde. Ook pas jaren later, had ze begrepen hoe groot zijn verantwoordelijkheidsgevoel was.

Ze hadden gevreeën, zij had hem verleid, daar had zij hem mee overrompeld. Het was aan Jean-Michel te danken dat hun vriendschap daardoor niet scheef groeide. Hij bleef de zaken helder zien en op zijn prachtige, vroeg volwassen manier had hij Cox geholpen, datgene wat ze hadden, in het juiste licht te zien. In de jaren erna was Cox’ verliefdheid op Jean-Michel veranderd in diepe, blijvende liefde, zoals je voelt voor een vriend, die nooit een geliefde zal worden.

Hij had haar duidelijk gemaakt dat vrijen niet meteen betekende dat je verkering had. Dat je niet moest vrijen als je niet veel gaf om degene met wie je vree. Hij gaf om haar en ze hadden in de jaren erna nog vaker gevreeën. Haar geliefde was hij echter nooit geworden.

‘Ik mag je graag en ik vind je erg lief, maar dat wat jij voor mij voelt, voel ik niet voor jou.’ had hij gezegd. Hij was eerlijk.

Binnen de onwankelbare vriendschap die er tussen hen ontstaan was, kon hij haar niet afwijzen, maar evenmin hoop geven op een gedeelde toekomst. Jean-Michel had Cox een nieuwe manier van ‘houden van’ geleerd. Hij zou er altijd vóór haar zijn, maar nooit ván haar.

Voor nu betekende dat, dat hij dadelijk op het vliegveld op haar stond te wachten. Niet tussen de dringende menigte, met hun neus tegen de ruiten. Jean-Michel zou, als de kalmte zelf, een beetje op de achtergrond blijven. Zijn trage, scheve glimlach ten beste geven, zijn armen langzaam spreiden voor haar. In de tijd die zij nodig had, om dat afstandje te overbruggen, zou hij hebben gezien hoe zij zich voelde. Zijn fijngevoeligheid had hem een goed speurder gemaakt en een bijzondere vriend.

Van haar Franse vriend had ze veel geleerd over vriendschap en liefde. Dat was echter geen vrijwaring om gekwetst te worden in de liefde.

Wat moest ze denken van Ferdie? Beschier had voor hem gepleit. Ferdie wilde Cox, niet haar geld, dat had hij haar vader bekend. Ze kon haar geliefde weer opgelucht omhelzen. Ze hadden de draad weer opgepikt. Ze vreeën in het strandhuisje, na sluitingstijd.

Op de ochtend na de inbraak, had Ferdie haar uit haar strandhuisje gehaald en midden in de ontreddering geplaatst. Cox zag weer de twee rechercheurs op zich afkomen. Weer voelde ze hoe haar bovenarmen werden omsloten in een doelbewuste greep. Om te worden afgevoerd als een boef. Zonder enige reactie van Ferdie. Hoeveel keer was dit al door haar gedachten gegaan? Er bleef geen andere conclusie over dan dat Ferdie haar wilde uitleveren aan de politie.

Hij moest wel een enorme kronkel in zijn hoofd hebben. Enerzijds wilde hij met haar vrijen en sprak hij al voorzichtig over ‘ons’. Anderzijds verdacht hij haar en liet haar als een kant en klaar pakketje in de handen van de politie lopen.

‘Het Seizoen’ draaide weer, na drie dagen sluiting en gederfde inkomsten. Het sporenonderzoek werd afgerond. De rotzooi was opgeruimd. Een inderhaast opgetrommelde glaszetter voorzag het paviljoen van nieuwe ruiten. Het glaswerk werd bijbesteld.

Na haar aanhouding en de verhoren op het politiebureau in Alkmaar, wilde Cox het werk weer hervatten. Maar Ferdie verbood het. Hij wilde Cox niet in de zaak hebben.

‘Ik weet niet wie zich hier vergist, meneer Bruynooghe, maar ik werk hier.’ Cox schreeuwde tegen hem. Ze had grote moeite met de teleurstelling die de nieuwe bedrijfsleider en haar zogenaamde geliefde bleek te zijn. Ze duwde het rooster onder zijn neus. ‘Kijk, ik sta zelfs ingeroosterd.’

Ferdie bleef ijskoud. ‘Dat rooster moet nog worden gewijzigd. Dat los ik wel op. Cox, ik sta erop dat je nu weggaat.’

‘Waarom?’ Het was juni, het was heet, het beloofde een drukke dag te worden en Ferdie stuurde haar weg?

‘Gelet op wat er hier gebeurd is, dient het de zaak niet als jij je hier vertoont.’

Zijn verdenking was onverteerbaar voor Cox. ‘Ik heb het niet gedaan!’

‘Nee,’ hij zuchtte, of  haar aanwezigheid hem vermoeide. ‘maar je wordt wel verdacht. Dat is niet goed voor de business.’

‘Het is duidelijk.’ het kon Cox niet meer schelen wie het hoorde en of ze er iets mee prijs gaf.

‘Bij jou gaat de zaak boven de mensen. Boven mij.’

Ferdie had te laat in de gaten gehad dat ze werd weggevoerd door de rechercheurs. Zijn aandacht werd op dat moment opgeëist door het onderzoeksteam. Opeens was ze weg. Door die ongelukkige timing had Cox het idee opgevat dat hij haar verdacht. Hij kon haar niet van het tegendeel overtuigen.

Onder die omstandigheden was het teveel gevraagd om Cox te zeggen dat ze beter een tijdje kon wegblijven. Hij hoopte dat ze dat uit zichzelf begreep, maar hij had buiten haar verknochtheid met de zaak gerekend.

‘Luister Cox, ik begrijp dat het een beetje boven je theewater gaat…’ begon hij.

Nu begon hij zoete broodjes te bakken? Te laat. Cox pakte haar tas. ‘Krijg de klere!’

 

Thuis ontdekte ze dat haar vader dezelfde mening toegedaan was. Ook hij achtte het beter als Cox zich een tijdje niet liet zien in ‘Het Seizoen’. Hij probeerde het te verzachten door eraan toe te voegen: ‘Ook voor jou zelf is het beter, Cox. Denk je eens in: al die argwanende blikken…’

Marie was de enige die haar verstand nog bij elkaar had. Ze kon de meningen van Beschier en Ferdie niet ongedaan maken, maar ze reageerde praktisch. Ze boekte een vlucht naar Bordeaux. ‘Je moet even uit deze verrotte sfeer vandaan, liefje. Neem rust. Neem afstand. Praat het door met Jean-Michel. Hij is een verstandige man. Hij is de vriend die jij nu nodig hebt.’

Wat er verder ook van kwam, voorlopig had Marie gelijk. Het was inderdaad goed om even uit haar eigen omgeving vandaan te zijn. Vertrouwd was die niet meer, hij was veranderd in een gekkenhuis. In Bergen blijven loste niks op, al had ze dan bezwaar gemaakt tegen haar schorsing.

           

Haar ogen waren dichtgegaan, haar hoofd weggezakt tegen de leuning. Aan de druk op haar oren voelde Cox dat de daling werd ingezet. Ze keek uit het raampje. Het vliegtuig was al onder de wolken, ze kon de lappendeken van het landschap zien. Bordeaux, de Garonne, de wijngaarden, overgoten door de zon. Een enkel wolkje wierp een schaduw op de grond, diep onder haar. Ze strekte haar benen, voor zover mogelijk en haalde eens diep adem. Naar Jean-Michel gaan bracht altijd een gevoel van thuiskomen teweeg. Nu ze in Bergen ontheemd was, zou dat zeker het geval zijn.

            Jean-Michel stond inderdaad niet tussen de mensen te dringen, maar op zodanige afstand dat ze hem dadelijk in de gaten kreeg. Lang, slank en blond, gekleed in een blauw overhemd met korte mouw en een lichte pantalon, zag hij er koel en competent uit. Onder deze omstandigheden was hij inderdaad de man die ze moest hebben. Hij begroette Cox hartelijk, met kussen en een omhelzing.

‘Goede reis gehad?’ vroeg hij.

‘Ja, prima, geen problemen.’

Hij nam de koffer van haar over. Cox hoefde alleen haar handbagage te dragen. Hij leidde haar naar de uitgang.

‘Je ziet er zorgelijk uit.’

Dat kon van hem niet gezegd worden. Hij zag er patent uit. ‘Hoe is het met jou? En met je vrouw en dochter?’

Jean-Michel opende het kofferdeksel van zijn auto. ‘Allemaal gezond en wel.’ Hij keek haar olijk aan over zijn zonnebril heen. ‘We verwachten de tweede.’

‘Gefeliciteerd! Wat een goed nieuws!’ Ze omhelsde hem weer. Cox kende Antoinette van haar logeerpartijen. Het was een knappe vrouw, met een nuchter karakter. Ze maakte geen drukte van Jean-Michel’s werk. Ze accepteerde het feit dat hij op ongeregelde tijden moest werken. Evenmin probeerde ze hem op andere gedachten te brengen zodat hij een wat meer geregeld leven kreeg. Hij was met Antoinette getrouwd toen hij vijfentwintig was. Na vier jaar werd er een dochtertje geboren, Julie. Nu, drie jaar later ging de kleine meid een broertje of zusje krijgen.

‘Wanneer verwachten jullie de baby?’

‘November.’ Ze stapten in de auto. ‘Zeg, is er voor jou geen man weggelegd?’

‘Breek me de bek niet open…’

‘Aha… Mag ik raden?’ Jean-Michel reed van het parkeerterrein af. ‘Er is iemand, maar hij heeft te maken met het feit dat je nu hier bent?’

‘Heel goed, speurder.’

Cox nestelde zich wat comfortabeler in de stoel. Het was goed om bij Jean-Michel te zijn. Hier ging het leven gewoon door, wat nogal in scherp contrast stond met de puinhoop die zij ontvlucht was.

‘Komt het wel gelegen dat ik kom logeren? Nu met Antoinette zwanger…?’

‘Natuurlijk, dat is geen probleem. Julie verheugt zich erop haar Hollandse tante te zien.’

‘Ah, die lieve kleine meid. Ik heb geen tijd gehad om een cadeautje voor haar te kopen.’

‘Die kans krijg je nog. We gaan de stad in om te lunchen en daarna…’

‘Niet eerst naar je huis?’

‘Als jij dat wilt, doen we het zo. Maar ik dacht…’ Hij keek in de achteruitkijkspiegel en over zijn schouder om te zien of hij de afslag naar Bordeaux kon nemen. ‘…dat jij liever eerst je verhaal kwijt wilde. Ik heb van Marie begrepen dat je nogal in een pakket zit.’

‘Ja, ik wil absoluut een aantal zaken met je bespreken. Maar kun jij je nu vrij maken?’

Sinds Jean-Michel’s huwelijk hadden Cox en Marie ook wel in zijn huis gelogeerd. Cox was ervan uitgegaan dat ze eerst Antoinette en de kleine zouden gaan begroeten. En, naar goede Franse gewoonte, hoorde daar meteen een maaltijd bij. Maar Jean-Michel bleek minder conventioneel dan ze dacht.

‘Tijdens de lunch kun je al een heleboel aan mij kwijt. De rest van de middag ben ik vrij.’

Hij knipoogde. Cox klopte hem dankbaar op zijn knie.

            Cox kende Bordeaux van de bezoeken met Marie, die altijd in april en oktober plaatsvonden. Ze kende Bordeaux in fris voorjaarsgroen en herfstkleuren. In volle zomerpracht, zoals nu in juni, kende ze de stad nog niet. Ze wist ook niet dat het zo heet werd in de zomermaand. Het terras, dat ze uitkozen voor hun lunch, was overdekt met een zonnescherm en bood uitzicht op een plein met platanen, bankjes, een fontein en wat speeltoestellen. Ze slaakte een zucht. Nu haar leven op zijn kop stond, was het een troost om te zien dat het elders gewoon doorging. Hier, op dit plein, bij Jean-Michel, die gezinsuitbreiding verwachtte. Zelfs het vliegtuig, dat op tijd vertrok en de vlucht in de vastgestelde tijd aflegde, was als een pleister op de wonde geweest.

Ze kregen een aperitief voorgezet en toostten. Jean-Michel verloor geen tijd. Hij was, in tegenstelling tot vele van zijn landgenoten, pragmatisch en nuchter. Bovendien was hij bloednieuwsgierig.

‘Uit hoofde van mijn beroep en uit bezorgdheid voor mijn vriendin. Voor de draad ermee, Cox.’ spoorde hij haar lachend aan. ‘Begin bij het begin.’

‘Dat is, denk ik, de inbraak bij ons thuis en in de winkel.’ peinsde Cox hardop.

Jean-Michel ging wat meer rechtop zitten. Dit was in de lijn van zijn beroep en als hij Cox kon helpen, deed hij het graag. Hij bekeek zijn Hollandse vriendin. Praten met Cox was altijd boeiend. Ze was geen vrouw voor loze praatjes. Daarbij had ze een weliswaar trieste, maar interessante voorgeschiedenis. Nu was ze ergens in verwikkeld, waarbij hij haar op professioneel gebied kon bijstaan. ‘Marie heeft me verteld over een tweetal inbraken. Bij jullie thuis en in het paviljoen.’

‘En van de laatste word ik verdacht.’

‘Dat is belachelijk!’

‘Ik ben blij dat jij het zo ziet.’

Jean-Michel nam het gesprek over, in zoverre, dat hij Cox door gerichte vraagstelling het complete verhaal liet vertellen. Nu hij het deed, vond ze het niet erg. Ze leed onder het feit dat ze van inbraak werd verdacht. Nu zat ze tegenover een vriend, die het met haar wilde oplossen. Als dat niet lukte, wilde hij toch op zijn minst helpen. Hoe anders was het geweest op het politiebureau in Alkmaar, waar de ondervraging erop gericht was om haar te laten bekennen. Ze had niet ingebroken. Ze had liggen slapen in haar strandhuisje, terwijl het paviljoen werd vernield en beroofd van wat de boeven van hun gading vonden. Ze hield van de strandtent. Dan ging je toch niet slopen en stelen? Bovendien was één persoon niet in staat om zo’n puinhoop te veroorzaken. Er waren meerdere mensen bij betrokken geweest. Ze kon het de rechercheurs niet wijsmaken. Hun tegenargument was dat zij het voor de kick had gedaan. Ze was nu toch een bemiddelde vrouw? Ze had haar baan en haar verdiensten in de strandtent niet meer nodig. Dus waarom zou ze zich niet eens uitleven? Het leek erop dat ze haar woorden in de mond wilden leggen.

            Ze was doodziek geworden van de hele procedure. Eerst naar het bureau in Bergen waar haar verklaring werd opgenomen. Daarna werd ze voorgeleid aan de hulpofficier van justitie op het politiebureau in Alkmaar. De officier viel ook meteen met de deur in huis.

‘Weet u waarvoor u bent aangehouden?’ Haar twijfel en wanhoop namen toe, maar op dat moment was het nog niet achter de rug. Ze werd in een ophoudkamertje geplaatst. Vervolgens werd ze opnieuw verhoord door weer andere rechercheurs. Weer zo’n vraag: ‘U weet waarvoor u verdacht bent?’ Haar hele doopceel werd gelicht. Ze werd ondervraagd over haar inkomen. Of ze schulden had? Verslavingen? Ze werd zelfs naar haar manier van kleden gevraagd. Langzaamaan werd de druk opgevoerd. ‘Waar was u vannacht?’ En later: ‘Hoe kunt u verklaren dat u vannacht gezien bent?’ Het was onmogelijk om zoiets onaangedaan te doorstaan. Cox was in tranen geraakt. Ze werd verdacht van iets wat ze niet gedaan had.

Voor het eerst in haar leven stond ze tegenover vijandigheid. Ze kon de rechercheurs niet langer zien als mensen die hun werk deden. Ze werd door de mangel gehaald. De mannen in  blauw leken niet langer haar vrienden. Wilden beide partijen hetzelfde: dat de inbraak werd opgelost? Cox bevond zich opeens aan de andere en geheel onbekende kant van het spectrum. De tactiek die de rechercheurs gebruikten, brachten haar bijna zover dat ze wilde toegeven: ‘Ja, oké, ik heb het gedaan. Sluit me maar op. Dan zijn we er vanaf.’

Dat deed ze niet. Ze bleef bij haar verhaal. Uiteindelijk werd ze heengezonden, met de stringente mededeling dat ze verdachte bleef.

Huilend was ze het bureau uitgelopen. Ze twijfelde aan alles en iedereen. Zelfs het grootste ego moest wel wankelen onder zoveel druk en zij was maar een gewone vrouw, die met uiterste krachtinspanning aan haar eigen onschuld bleef vasthouden. Het was haar redding geweest, maar zo voelde het niet. Marie was haar gevolgd, naar het bureau in Bergen en Alkmaar. Ze was er op de achtergrond steeds bij gebleven, rotsvast gelovend in de onschuld van haar kleintje. Toen Cox in haar armen viel, voelde ze zich ziek, uitgeknepen, besmeurd. Niets meer dan een waardeloos vod. 

Cox legde aan Jean-Michel uit: ‘Er is een getuigenverklaring van een Duitse toerist. Hij kende mij als serveerster in de strandtent. Die man beweert dat hij mij gezien heeft in de buurt van het paviljoen, om en nabij het tijdstip van de inbraak.’

‘En?’

‘Ik lag te slapen. Ik heb ’s avonds met mijn vriend, Bob van Veen,’ Jean-Michel knikte. Hij had die naam al eerder gehoord van Cox. ‘zitten kletsen. Een wijntje gedronken. Omdat er een bed staat in mijn huisje, ben ik daar gebleven. Doe ik wel vaker.’

‘Toch beweert die Duitse toerist dat hij jou gezien heeft…’

‘Dat ben ik niet geweest. Iemand die op mij leek, wellicht. Je wilt niet weten hoeveel kindjes er gemaakt worden in de duinen, vooral ’s nachts. Ik denk dat het een vrouw is geweest, die daar toevallig met haar minnaar was.’

‘Er wordt niets gezegd over een tweede persoon?’

‘Nee, alleen een vrouw met blonde krullen.’

‘Er wordt beweerd dat jij het was, terwijl er geen nadere beschrijving is dan het blonde haar?’

‘En mijn lengte, postuur, manier van lopen, mijn manier van kleden…’

Jean-Michel pufte. ‘Ik weet hoe gek jij op die tent bent. Het is duidelijk dat jij het niet gedaan hebt. Ik ga anti-cyclisch te werk om je onschuld te bewijzen. Vertel me alles.’

‘Jij als mijn advocaat? Leuk!’ Cox had zich nooit bekommerd om haar reputatie. Dat was nooit nodig geweest. Nu hij aan stukken lag, deed het haar pijn. Als iemand je dan onvoorwaardelijk geloofde, voelde dat aan als luxe.

‘Er zijn al meerdere inbraken geweest in Bergen, de afgelopen tijd. Ik denk dat het steeds dezelfde daders zijn.’

‘Hoezo? Gaan ze steeds op dezelfde manier te werk?’

‘Oh nee, juist elke keer anders. In een kledingzaak kwamen ze overdag binnen, terwijl het er erg druk was. Het personeel werd bedreigd met een wapen. Net als in de Aldi.’

‘Aldi?’

‘Ja, dat is een supermarkt. Het is een hele grote keten in Nederland.’ Ze dacht even na. ‘Oh, nee, dat waren… Aziaten.’

Jean-Michel wreef zijn handen. ‘Leuk. Het wordt ingewikkeld! En de overvallers in de kledingzaak? Dat waren…?’

‘Blanken. Nederlanders.’

‘Hoe is de inbraak gepleegd bij jullie thuis?’

‘Daar zijn ze binnengekomen met een sleutel. Het alarm is uitgezet.’ Dat had Marie dus nog niet verteld.

‘Wat?’ riep Jean-Michel uit. ‘Dat is eng, Cox. Dit is het werk van professionelen. Ik neem aan dat het paviljoen ook een alarminstallatie heeft?’

‘Ja.’ Cox herinnerde zich wat er over die inbraak verteld was. ‘Dat is niet afgegaan.’

‘Ik denk aan professionelen, die in de buurt goed bekend zijn.’ Hij was helemaal de rechercheur, zij het een vriendelijke, die aan haar kant stond.

De lunch was heerlijk, maar geen van beiden schonk er veel aandacht aan. Ze gingen helemaal op in het onderwerp.

‘De gedachte dat het steeds dezelfde daders zijn moet niet verworpen worden, Cox.’ Hij legde uit: ‘Het kan zijn dat ze met een andere aanpak de recherche op een dwaalspoor willen brengen.’

‘Daarmee zeg je dat ze zich niet in één handelwijze hebben gespecialiseerd. Dat betekent ook dat de daders heel slim moeten zijn.’

‘Dat, of…’ Jean-Michel veegde zijn mond af met zijn servet. ‘ze hebben makkelijk toegang tot cruciale informatie.’

Na het afrekenen verlieten ze het restaurantje en liepen de stad in. Cox kocht een doosje Playmobil voor Julie, aangepast aan haar leeftijd. Op aanraden van Jean-Michel kocht ze een boek voor Antoinette.

‘Vertel me stap voor stap hoe die zondag eruit zag toen er bij jou thuis werd ingebroken.’ vroeg hij. Nu hij de plaats delict niet kon zien, moest Cox zijn ogen zijn.

Ze probeerde zo gedetailleerd mogelijk de bewuste dag te reconstrueren. Daar kon het verhaal van het huis niet buiten blijven. Als gevolg bracht dat ook Ferdie voor het voetlicht. Waar het Ferdie betrof, raakte Cox in de knoop met haar gevoelens. Na de behandeling die ze van hem had gekregen, zou ze hem moeten uitkotsen, maar haar verliefde hart liet zich niet het zwijgen opleggen. De twijfel die de rechercheurs bij haar gezaaid hadden, had ze overwonnen. Op het gebied van de liefde, twijfelde ze toch ernstig aan zichzelf. Hield ze blindelings vast aan de verkeerde? Of stond er een immens misverstand in de weg? Dit waren geen zaken die Jean-Michel kon oplossen.

           

Aan het einde van de middag kwamen ze bij Antoinette en Julie. De kleine meid was aan het eind van haar geduld en ze besprong haar Hollandse tante. Na een dikke knuffel zette Cox haar weer op de grond. ‘Jij hebt lang genoeg gewacht op je cadeautje, hè?’

Ze overhandigde Julie het pakje. De kleine meid frummelde het papier eraf, terwijl Cox Jean-Michel’s vrouw omhelsde. Ze voelde de kleine bolling. Cox legde haar hand op Antoinette’s buik. ‘Wel gefeliciteerd, ik heb het gehoord van Jean-Michel.’

Antoinette trok haar jurk strak om haar buik heen. ‘We zijn er zo blij mee.’ Ze stak haar arm door die van Cox. ‘Kom mee naar de tuin.’

            Antoinette ging de maaltijd voorbereiden, Julie kwam naar Cox toe. Zij moest helpen het Playmobil speeltje in elkaar te zetten.

‘Ik blijf maar piekeren over die inbraken. Het laat me niet los.’ zei Jean-Michel.

‘Dan ben je niet de enige.’

            Tijdens de maaltijd kreeg Antoinette de grote lijnen te horen. Om Julie niet van streek te maken, sprak ze zachtjes, maar hartgrondig: ‘Jou verdenken van een inbraak? Wat een belachelijk idee!’

            Nadat Julie naar bed gebracht was, zei Antoinette: ‘Wat erg dat je geen steun krijgt van Ferdie. Je gaat zo wel twijfelen aan je vrienden.’

‘Niet aan Myriam.’ bedacht Cox. Ze hoorde haar weer gillen: nee, niet jij! ‘Die steunt me door dik en dun.’

‘Wie is Myriam?’ vroeg Jean-Michel.

‘Ze heet Myriam de Korte en vormt een artiestenduo met Karel Geurts. Ze hebben het paviljoen als uitvalsbasis. Ze doen van alles om de gasten te vermaken. Variété, imitaties, ze improviseren en acteren. Ze maken vooral de kinderen aan het lachen.’

‘Ken je haar al lang?’

‘Nee, ik heb haar en Karel aan het begin van het seizoen ontmoet. Myriam is van mijn leeftijd. We zien elkaar dagelijks in het paviljoen. Tijdens de lunchpauze kletsen we vaak met elkaar. Ik kan het goed met haar vinden. Zij en Karel zijn allebei heel getalenteerd. Je staat er versteld van hoe snel ze van act kunnen wisselen.’

Jean-Michel trommelde met zijn vingers op het tafelblad. ‘Je bedoelt met omkleden en schminken, en zo?’

Cox zoog haar adem hoorbaar in. ‘Oh, God! Ik weet wat jij denkt…’ Ze wilde het niet geloven. ‘Nee, niet Myriam…’ Vergiste ze zich nu weer in één van haar vrienden? Myriam had toch niets met de inbraken te maken? Ze was een aardige meid.

Onverbiddelijk gingen Cox’ gedachten in een andere richting. Was het Myriam geweest in de buurt van het paviljoen, met een blonde pruik, die haar op Cox deed lijken? Hadden ze zich als Aziaten geschminkt voor de overval op de Aldi? Myriam kwam ook in de personeelsgarderobe. Had ze Cox’ sleutels gekopieerd? Cox herinnerde zich dat ze in goed vertrouwen had verteld dat Beschier en Marie kwamen lunchen op die bewuste zondag, een paar weken geleden. Dat het huis een tijdje leeg was. Juist op dat moment hadden de boeven toegeslagen.

            Cox’ ogen werden steeds groter, ze hield in afschuw haar hand voor haar mond. Het was teveel om toevallig te zijn.

Jean-Michel trok zijn wenkbrauwen op. ‘Zo had je het nog niet bekeken, wel?’

‘Nee,’ gaf ze beschroomd en geschrokken toe. ‘ik vertrouwde haar.’

‘Laten we alles nog eens nalopen, nu met Myriam en haar partner erbij.’ Hij leunde aandachtig met zijn armen op tafel. ‘Opnieuw die zondag van de inbraak, Cox…’

Ze vertelde nogmaals het hele verhaal. Terwijl ze sprak, klonk er een innerlijk stemmetje: je verraadt je vriendin. Het voelde zo verkeerd, zo vals. Maar het artiestenduo kreeg steeds meer de schijn tegen. Stel dat ze wel achter de inbraken zaten, dan hadden Myriam en Karel net zo goed een vriendin verraden. Ervan uitgegaan dat ze het waren, hoeveel verdriet en ellende hadden ze dan op hun geweten? Vooralsnog voelde Cox slechts haar eigen aandeel hierin. Als ze hiermee op het juiste spoor zat, raakte ze een vriendin kwijt.

Jean-Michel zat helemaal ín het onderwerp. ‘Weet je waar ze wonen?’

‘Nee,’ gaf Cox toe. Daar spraken de artiesten zelden over, of heel vaag. ‘In een caravan, geloof ik.’

‘Waar komen ze vandaan?’

‘Weet ik ook niet.’ Het werd hoe langer, hoe onbehaaglijker. Als Karel en Myriam werkelijk de daders waren, hielden ze hun achtergrond met opzet vaag.

‘Ik durf te wedden dat dit niet hun eigen namen zijn.’

‘Dat zal dan wel niet.’

‘Dit soort gehaaide types laten ook geen vingerafdrukken achter.’

Cox schudde het hoofd. Bij haar thuis waren alleen afdrukken gevonden van de bewoners. In het paviljoen waren de prints van de collega’s aangetroffen. En die van haarzelf.

‘Je moet met dit verhaal naar de politie, Cox.’

‘Ja,’ zei ze verslagen. Zonder het te beseffen, had ze het andere, nieuwe gedachtespoor aanvaard als de waarheid. Ze veerde direct weer op. ‘Ik moet zo snel mogelijk terug! Voordat ze weer toeslaan!’

Daar stak Antoinette een stokje voor. ‘Je gaat niet op de ene dag heen en de volgende dag terug, hoor. Je sloopt jezelf. Bovendien willen Hugo en Angèle je ook nog even zien. Geniet van je rust.’

Noodgedwongen liet Cox zich achterover zakken. Antoinette had gelijk. Waarschijnlijk was het niet eens mogelijk om de volgende dag een vlucht terug te nemen. Het feit, dat ze eindelijk iets kon doen, in plaats van meegesleurd te worden in de maalstroom van gebeurtenissen, vuurde haar aan. Daarbij paste het niet langer om stil te blijven zitten.

Ze overwoog om de politie te bellen, maar verwierp dat. Ze wilde naar het bureau met haar verhaal. Het liefst wilde ze Myriam en Karel in de gaten houden in het paviljoen, maar ze was nog geschorst. Voorlopig kon ze niets ondernemen.

Ze schoof haar glas bij toen Jean-Michel inschonk en liet de schoonheid van een avond in Bordeaux op zich inwerken. Als ze toch niets kon doen, waarom zou ze dan niet genieten van de binnenplaats die in geel licht werd gezet door de ondergaande zon? Ze strekte zich uit in de stoel onder de acacia’s. De cicaden begonnen hun avondzang.

 

            Cox maakte een afspraak met de rechercheurs die haar ondervraagd hadden. Ze had niet gedacht het gehate kamertje, waarin ze was verhoord, ooit weer te zien. Nu zat ze er weer, maar met een geheel andere insteek.

‘Ik wil een verklaring afleggen inzake de inbraak bij mij thuis en in het paviljoen.’ begon ze.

Als reactie kreeg ze opgetrokken wenkbrauwen, maar de mannen namen haar verklaring op.

‘Het is niet onweerlegbaar bewezen.’ zei rechercheur Vermeer, nadat Cox haar verhaal had verteld en de beide heren de hand schudde. Haar opluchting om de verdenking van zich af te wentelen werd door zijn opmerking getemperd. Meteen werd ze weer teruggeworpen op het gevoel dat ze bezig was een vriendin te verraden.

Zijn collega Dijkstra verzachtte dat. ‘Maar het is zeker waardevolle informatie.’

‘Wat gaat u nu doen?’ vroeg Cox.

De vraag ging kennelijk het boekje te buiten. Vermeer zei ontwijkend: ‘Ons werk, mevrouw.’

Dijkstra wreef nadenkend over zijn kin. Hij dacht er het zijne van.

            Verdwaasd stond Cox op de zonovergoten straat in Alkmaar. Het leek zo’n anticlimax. Waar zij dacht dat ze een kant-en-klare oplossing aanbracht, werd er zo lauw gereageerd. Ze haalde haar schouders op. Zouden de rechercheurs er wel iets mee doen?

            Ze slenterde langs de etalages in het centrum, zonder toe te geven aan de verlokkingen van de uitverkoop en vechtend tegen een toenemend gevoel van nutteloosheid. De voor Myriam en Karel belastende informatie was in handen van de politie. Daarmee was haar taak af. Ze kon niet aan het werk in het paviljoen. Ferdie’s verbod gold nog steeds.

            Thuis had ze niets te zoeken. Marie was verbaasd dat ze na een paar dagen terug keerde uit Bordeaux. Ze heette Cox hartelijk welkom maar ze voegde er bezorgd aan toe: ‘Had het er toch lekker even van genomen…’

‘Ik kon de rust niet vinden.’ Cox vertelde haar huisgenoten niet wat ze door Jean-Michel had ontdekt. Als het niet waar bleek te zijn, stond ze voor joker. Bovendien kon de informatie maar beter niet uitlekken.

            Misschien kwam Marie’s opmerking voort uit het feit dat de sfeer in huis verre van optimaal was. Ferdie wist niet hoe hij met Cox moest omgaan, na de inbraak en de schorsing. Wat hij ook zei, het viel verkeerd bij Cox. Hij had haar teleurgesteld. Als ze hem in haar vingers kreeg, zou ze hem onder uit de pan geven. Alsof hij die bui zag hangen, ontliep Ferdie haar zoveel mogelijk.

Marie wierp bedroefde blikken op de geliefden die door de omstandigheden waren veranderd in tegenstanders. Hier werkten haar gaven als bruggenbouwer niet en ze kon geen doorbraak forceren om Ferdie en Cox weer bij elkaar te brengen.

            Cox’ mobieltje ging over. Ferdie’s naam stond in de display. Zowel nieuwsgierig als geërgerd nam ze op: ‘Ja?’ Ze ging geen beleefdheid veinzen.

‘Cox, ik zit omhoog.’ begon hij.

‘Dan weet je ook eens hoe dat voelt.’ snibde ze er doorheen.

Ferdie reageerde er niet op. Hij wist dat hij zo’n opmerking kon verwachten en er waren grotere belangen in het spel. ‘Ik krijg zojuist twee ziekmeldingen…’

‘En nu ben ik er weer goed voor? Wat denk je eigenlijk wel? Dat je me maar een beetje kunt gebruiken hoe het jou goed dunkt?’

‘Het zal ongetwijfeld niet aardig op je overkomen. Daarover wil ik met je praten, maar voor nu, wil ik je vragen of je kunt werken?’

‘Je verdenkt me, weet je nog?’

‘Ik heb jou nooit verdacht, Cox.’ Er viel een stilte. ‘Ik weet niet wat ik met deze situatie aanmoet. Tot ik iets beters weet, laat ik me leiden door het werk. Uiteindelijk kan dat er niets aan doen dat het gedaan moet worden.’

Daar had hij een punt. ‘Ik kom eraan.’ zei Cox. ‘Maar niet om jou een plezier te doen.’

 

            Cox liet haar vergenoegde grijns niet zien, toen ze haar zwarte sloof omknoopte. Godzijdank weer aan het werk, dacht ze. Hier hoor ik, hier wil ik zijn, wat kunnen mij die eventuele argwanende blikken schelen.

Op het terras zag ze Ton Leenderts met zijn Nina al zitten. Die ga ik eerst begroeten, dacht ze, eens kijken wat hij te zeggen heeft. Ze zocht in haar tas naar haar Labello-stiftje. Haar lippen voelden schraal. Zonder een lik cacaoboter erop, ging ze niet aan het werk. Het zat niet in haar tas.

‘Ferdie,’ ze vond het onbenullig om er voor zoiets weer tussen uit te moeten, nu ze eindelijk weer aan het werk kon. ‘ik moet even weg. Labello kopen. Mijn lippen staan op springen en ik heb niets bij me.’

‘Wat moet, dat moet, maar kom zo snel mogelijk terug.’ Het was prettig om weer te zien dat hij zich niet druk maakte om onvermijdelijke zaken, maar ze wilde niet laten merken dat ze dat waardeerde. Daarvoor was ze nog te boos. Ze waren nog ver af van een normale omgang met elkaar.

            Op de loopplank zag ze Myriam aankomen. Cox schrok van haar verschijning. Myriam begroette Cox hartelijk. ‘Hé Cox, wat goed je weer te zien! Je bent dus weer aan het werk. Die schorsing sloeg nergens op, hè?’

Myriam deed heel normaal. Nu Cox tegenover haar stond, leken de verdenkingen jegens haar en Karel opeens ongegrond. Door Myriam’s vriendelijke woorden, hervond Cox zichzelf weer. Ze drukte haar zenuwen naar de achtergrond. ‘Ik weet niet eens of mijn schorsing officieel opgeheven is, maar Ferdie kreeg twee ziekmeldingen, dus ik mocht opdraven.’

‘Ach kom, op deze manier kun jij toch niet geschorst blijven.’ Myriam tikte tegen de sloof rond Cox’ benen. ‘Trouwens, waar ging je naartoe? Liep je per ongeluk de verkeerde kant op?’

‘Ik heb mijn Labello niet bij me. Ik moet nog even naar…’

‘Oh, ik heb er nog wel eentje. Loop even mee naar de wagen.’

Karel was bij de auto bezig, net als Myriam eerder, de benodigde spullen voor hun acts uit te laden. ‘Laat maar open, Karel,’ riep ze, ‘ik moet nog wat pakken.’

‘Oké, ik zie je zo.’ In het voorbijgaan zei hij tegen Cox: ‘Tof dat je weer terug bent. Het was niet hetzelfde zonder jou.’

Cox wachtte bij de openstaande kofferbak, terwijl Myriam op zoek ging naar de Labello. Haar oog viel op een papieren tas van Jolly-Good. Ze wist niet dat Myriam daar ook winkelde. Nieuwsgierig keek ze erin. Er zat een paars vestje in. Het leek veel op het vestje dat ze zelf had. Om te zien of het werkelijk hetzelfde was, pakte Cox het op. Er lag nog iets in de tas.

Een blonde krullenpruik.

Geschrokken liet Cox het vestje los. De wereld begon om haar heen te tollen, zo hevig schrok ze.

Toen ze zich met wijd opengesperde ogen en een wit weggetrokken gezicht weer oprichtte, gebeurde er van alles tegelijk. Op het parkeerterrein kwamen Vermeer en Dijkstra aanlopen. Kennelijk vonden ze Cox’ verklaring voldoende de moeite waard om het een en ander na te trekken. De mannen zagen haar verstarde, lijkbleke gezicht en versnelden hun pas. Er klonk een schel fluitje. Myriam, die in het dashboardkastje aan het rommelen was, reageerde meteen op die fluittoon. Met een traagheid, alsof ze in een vat stroop gevallen was, keek Cox om en zag dat Karel gefloten had. De rechercheurs schoten op de auto af. Myriam kroop achteruit van de passagiersstoel. Ze kwam vast te zitten tussen de deur en rechercheur Vermeer. De agenten, getraind en klaar voor situaties, waarin onmiddellijke acties vereist waren, overzagen het geheel meteen. Vermeer draaide Myriam’s arm op haar rug en Dijkstra ging Karel achterna. Die liet zijn tassen vallen en wilde wegrennen. Cox hoorde nog net iemand zeggen: ‘Ho, mannetje!’, toen Myriam het op een krijsen zette.

‘Vuil sekreet! Teringwijf! Je hebt ons verraden! Kun je wel! Omdat jij alles hebt? Galbak!’

Myriam gilde, Karel brulde, omdat Ton Leenderts zijn arm in een onwrikbare greep hield tot Dijkstra hem overnam. Een aantal agenten met wapenstok, revolver en boeien sprongen uit een bus om de artiesten in hechtenis te nemen. De snelheid en professionaliteit waarmee de arrestatie zich voltrok, gaf Cox het gevoel of zij op halve snelheid meedraaide.

Ze deinsde achteruit, handen voor haar mond, om naar een scenario te kijken dat erger was dan haar ergste nachtmerrie. Het gekrijs van Myriam ging door merg en been. Ze was nog te horen toen de bus wegreed. Vermeer tilde Cox op, die door haar knieën was gezakt. Totaal van streek sloeg ze haar armen om zijn nek. Automatisch klopte hij op haar rug. ‘Stil maar, mevrouwtje, het ergste is achter de rug.’

Ze keek de rechercheur aan. ‘U…u lacht…?’

Vermeer knikte. ‘Ja, mevrouw, omdat we, dankzij uw verklaring en Dijkstra, die het aan zijn water voelde, een zaak hebben kunnen oplossen.’

Cox was beduusd, maar ze hoorde weer het gekrijs van Myriam: je hebt ons verraden! ‘U hebt al een bekentenis…’

Vermeer knipoogde. ‘Niet officieel, maar…’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Ik mag dit niet met u bespreken.’

‘Ik geloof niet dat ik dit werkelijk gezien heb…’ Haar ogen hadden een starende blik.

‘Ik ook niet en toch is het echt gebeurd. Zo’n spetterende ontknoping maken we niet vaak mee.’ gaf Vermeer toe. ‘Het was dat Dijkstra het aan zijn water voelde. Hij wilde hier heen met een paar mannen.’

Hij knikte naar de auto van Myriam en Karel, waarvan de portieren nog openstonden. Het tasje met het vestje en de pruik, dat alles had verraden stond nog ongemoeid in de kofferbak. De artiesten leunden iets te zwaar op het vertrouwen van de mensen om hen heen. Ze waren te slordig geworden met het opruimen van bewijsmateriaal. ‘Die twee hadden hun dekmantel toch een beetje overschat.’

Ton Leenderts kwam erbij staan, met Nina bibberend aan zijn arm. Toen Vermeer Ton de hand schudde, klemde Nina zich aan Cox vast. Cox omhelsde Nina. Onder normale omstandigheden zou Cox Nina niet omhelzen, maar van schrik wilden ze menselijke warmte voelen. Vermeer moest terug naar het bureau.

‘Ik pas wel op Cox.’ beloofde Ton.

Met in elke arm een vrouw liep hij terug naar het paviljoen. Ton bleef wonderlijk onaangedaan, of deed alsof. ‘Dames, ik zeg: een borrel?’

Ferdie had geschreeuw gehoord, maar voordat hij het paviljoen kon verlaten om te kijken wat er aan de hand was, was het al achter de rug. Nu kwam Ton Leenderts terug met twee dodelijk verschrikte vrouwen. Ton omarmde ook zijn Cox. Nu zou ze niet nog een keer de kans krijgen om hem ervan te beschuldigen dat hij geen partij voor haar koos. Hij had beloofd om hun verhouding te verzwijgen. Het kon hem niet meer schelen. Cox was hem teveel waard om in het openbaar kies te blijven. ‘Meneer Leenderts, laat ogenblikkelijk…’

‘Ferd, jongen, wees maar trots op dit meissie. Ze heeft de daders van de inbraak ontmaskerd.’

Ferdie’s mond viel open. ‘Heeft ze de politie gebeld?’

Cox en Nina kropen stilletjes op een barkruk. Ton legde uit: ‘Ze zijn al in hechtenis genomen.’

‘Wie waren het dan?’ vroeg Ferdie, die het gevoel kreeg dat hij iets miste. Dit ging wel erg snel.

Cox hervond haar spraak. ‘Myriam en Karel.’

Zonder dat erom gevraagd was, zette Ferdie koffie voor het drietal neer. Het laatste kopje kwam met een klap op de bar terecht. ‘Dat verklaart het een en ander.’

Het maakte hem niet meer uit wie het zag en wat ze ervan dachten. Cox en wat hij voor haar voelde gingen voor. Hij kwam achter de bar vandaan en nam haar in zijn armen. Hij keek haar een moment bewonderend en tegelijkertijd bevreesd aan en kuste haar. ‘Wat je allemaal had kunnen gebeuren, mijn lief…’

Ton grijnsde. ‘Nog een bekentenis…?’

 

zee 10 zee 10