GETIJDENDANS

Hoofdstuk 6

Marie begon te zweten tijdens het ophangen van de was. In de besloten tuin achter de antiekzaak aan de Norbertijnenstraat liep de warmte vast. Diezelfde hitte zou ervoor zorgen dat het wasgoed snel droogde.

Afwezig krabde ze op haar rug, waar een zweetdruppeltje voor een irritante kriebel zorgde. Ze droeg nog steeds graag zwart, maar in deze hitte verkoos ze een t-shirt met een jeansshort. Als ze in de winkel moest bijspringen, kon ze zich altijd nog snel verkleden.

Haar gedachten waren niet bij de winkel. Ze had nog niemand van haar plannen op de hoogte gebracht. Vandaag moest daar toch echt verandering in komen, als ze wilde dat Cox meeging om een huis te bezichtigen. Marie had haar oog laten vallen op Zomerhoflaan 72.

Ze had Cox gebeld, maar haar mobiele telefoon gaf als antwoord alleen een voicemail bericht. Marie had niets ingesproken.

In het strandseizoen was Cox maar zelden thuis. Deze zomer kreeg ze haar pleegkind bijna helemaal niet te zien. Afgelopen winter was Cox’ geliefde tante Corrie overleden. Het had haar erg aangegrepen. Corrie’s echtgenoot, Bob van Veen, was ontroostbaar. Hij was als een gebroken man naar Bergen gekomen om Cox het strandhuisje aan te bieden. Nu zijn geliefde ‘Cor’ er niet meer was, wilde hij niet meer in zijn eentje op het strand zitten. Hij wist dat Cox, al vanaf de zomer waarin ze was begonnen met werken in ‘Het Seizoen’, gek was van het houten optrekje. Cox had het gekocht en met wat vrienden en collega’s in elkaar gezet op het moment dat de huisjes op het strand geplaatst mochten worden. Als de zomerdrukte losbarstte in het paviljoen, werkte ze vaak zeven dagen in de week. Het strandhuisje gebruikte ze om er tussen haar diensten door in te slapen. Het gebruik van strandhuisjes als overnachtingsplek was verboden, maar daar trok ze zich niet zoveel van aan.

Dat Cox nog niet op Marie’s belletje gereageerd had, betekende kennelijk dat ze nog sliep. Als ze zo dadelijk wakker werd, kwam ze wel naar huis om te ontbijten, te douchen en de krant te lezen.

Hoe meer Marie’s plannen om een eigen huisje te kopen vastere vorm aannamen, hoe meer heimwee ze kreeg naar Frankrijk. Het verbaasde haar eigenlijk niet. Ze sloot min of meer de mogelijkheid uit om naar Frankrijk terug te keren. Dat was genoeg om haar vaderland te romantiseren. Terugkeren naar Frankrijk was geen goed idee, hoeveel ze ook nog van het land hield. Ze wist dat ze in Bordeaux niet meer de situatie zou aantreffen die ze nog kende uit haar jeugd. In dertig jaar was er veel veranderd. Inmiddels had ze in Nederland een goed en vol leven opgebouwd. Er was in het Noordhollandse Bergen veel meer dat haar bond.

Na dertig jaar in Nederland gewoond te hebben, ging ze er nu voor het eerst een huis kopen. Ze twijfelde: was het wel de goede keuze?

            Marie voelde zich gebonden aan Cox. Haar pleegkind was inmiddels zevenentwintig jaar. Zorg had ze niet echt meer nodig, maar Marie was in de loop der jaren steeds meer in een rol gegroeid, die dichtbij het moederschap kwam. Dat legde je zomaar niet terzijde.

            In de dertien jaar dat ze deel uitmaakte van het huishouden van Beschier van der Linden, had ze geleerd de winkel zelfstandig te runnen. Ze kon de klanten te woord staan, zowel in de winkel als aan de telefoon. Door zich grondig te verdiepen in Beschier’s handel, met behulp van boeken en internet, was ze een bron van informatie geworden. Ze voelde zich in de antiekhandel volledig op haar gemak. Haar studie kunstgeschiedenis was daarvoor de juiste basis gebleken.

            De Franse lessen waren haar paradepaardje. Wat ooit was begonnen met bijles Frans, was uitgegroeid tot een volledige cursus. Ze kon zich de zomer nog goed herinneren, waarin ze haar plan uiteen zette. Beschier had een waardevolle bijdrage geleverd, met zijn praktische adviezen, maar hij had zich even snel weer teruggetrokken, bijna beschaamd over zijn eigen bemoeizucht. Hij had wel zijn belofte gestand gedaan. Hij had zijn vriend, de notaris Edward Arriëns ingeschakeld, zodat Marie niet zou struikelen over wettelijke bepalingen. Meester Arriëns vond de plannen van Beschier’s huishoudster zo leuk, dat hij haar op het hart drukte, vooral zijn hulp in te roepen als ze voor moeilijkheden kwam te staan. “Het zou zo verdomde jammer zijn als die mooie initiatieven niet zouden slagen.” Warm en hartelijk had hij Marie’s beide handen vast genomen. “Schroom niet om mijn advies te vragen, mevrouw. Daar sta ik op.”

Marie was blij dat zo’n deskundige man haar met raad en daad terzijde wilde staan. Hierdoor was falen uitgesloten.

Hoe sluitend ze haar plannen ook had gekregen, ze durfde ze in eerste instantie niet door te zetten om Cox. Voor het jonge meisje wilde ze thuis zijn in de avonduren. Dat probleem werd opgelost, omdat Cox na haar eerste seizoenbaantje op het strand, gevraagd werd als afwashulp in restaurant De Tuin der Vaderen. Nadat ze eerder al had laten zien dat ze dat aankon, mocht ze daar werken van haar vader en Marie. Na afloop van de cursusavond kwam Marie haar pupil weer halen bij het restaurant.

            Door een advertentie in het weekblaadje had ze een locatie gevonden om les te geven. De stek was uniek. Marie kon de in onbruik geraakte kantine van een tuincentrum huren. Het centrum breidde uit, er kwam meer personeel en dat maakte een grotere kantine noodzakelijk. Door de oude ruimte te verhuren, werd sloop voorkomen.

In de eerste winter dat ze de cursus gaf, had Marie een soort proefprogramma in elkaar gezet.

Ze had Beschier’s raad opgevolgd en de buren gevraagd te komen, om uit te vinden hoe haar opzet viel bij het publiek. De proefcursisten hadden niet de ambitie om Frans te leren, maar ze waren enthousiast over het plan. De mond-tot-mond-reclame die hierop volgde, was gratis, net als de kaartjes op het mededelingenbord in de plaatselijke supermarkten. In de herfst die daarop volgde, had Marie een klasje van achttien personen bij elkaar gekregen.

Cox was vijftien, ze werkte in het winterseizoen weer in De Tuin der Vaderen, maar op een andere avond dan waarop Marie haar cursus gaf.

“Jemig, ik heb geen oppas meer nodig, hoor.” had ze diep verontwaardigd gezegd, toen Marie haar bezwaren voorlegde. “Ik kan echt wel een avond in de week zonder je, Marie. Ik loop niet in zeven sloten tegelijk. Pa is er toch ook nog? Neem het toch allemaal niet zo zwaar op.”

Ze werd dan terug gewezen om haar overdreven zorg, het was tegelijkertijd een geruststelling. Haar kleintje groeide op en werd flink.

            Het plan dat was geboren uit liefde voor het lesgeven, liep op een prettige manier volledig uit de hand. De mensen van het tuincentrum kregen steeds vaker de vraag of er gebruik gemaakt kon worden van wat al gauw ‘het zaaltje’ genoemd werd. Het verhuren van de ruimte begon tijd in beslag te nemen. Marie werd spoedig daarna benaderd met de vraag of zij de organisatie daarvan op zich kon nemen. Ze gaf graag gehoor aan de oproep.

Dat de liefde en belangstelling voor Frankrijk en de Franse taal bij Cox was aangewakkerd, was aan Marie te danken. Bordeaux en haar neef, Jean-Michel Munier, speelden ook een rol in Cox’ francofilie. Na de Havo volgde Cox de tweejarige lerarenopleiding Frans in Amsterdam. Sinds haar negentiende, assisteerde ze Marie bij de lessen.

Cox ambieerde geen vaste baan in het onderwijs. Ook zij had de liefde voor lesgeven opgevat, maar daarnaast had ze een nog grotere, oudere liefde: de zee. Daaraan kon ze gehoor geven door in het strandpaviljoen te werken.

Van april tot oktober nam haar werk haar grotendeels in beslag. In het winterseizoen namen Marie en Cox samen de organisatie van de cursus op zich, waaraan sinds vijf jaar een nieuwe loot gegroeid was.

In de herfst, bijna zes jaar geleden, meldde zich een jonge ondernemer bij Marie. Zijn wijnhandel was sinds een half jaar daarvoor gevestigd in een klein winkelpandje op het erf van Dirk Zwagermans, de stoffeerder. Bart van Gastel wilde wijnproeverijen organiseren en zocht daarvoor een locatie. Via Dirk’s vrouw, die op het tuincentrum werkte, was hij bij Marie uitgekomen. Toen hij hoorde dat daar ook Franse lessen werden gegeven, zag hij een aanknopingspunt om de handen ineen te slaan. Hij stelde voor om de laatste cursusavond te besluiten met een proeverij, om het Frankrijk-gevoel te verhogen. Daar bleef het niet bij. Bart had nog meer plannen. Hij dacht aan wijnreizen. Marie werd enthousiast voor zijn initiatieven en wilde graag een deel van de organisatie op zich nemen.

            De eerste Franse lessen die Marie gegeven had, hadden in één van de slaapkamers in Beschier’s woning plaatsgevonden. Nu gebruikte ze die ruimte als kantoortje om er haar nogal veelomvattende administratie te doen.

            Omdat ze er haar werkgever niet mee lastig viel, had hij geen idee hoeveel werk de ‘lesjes’, zoals hij ze nogal geringschattend noemde, omvatten.

Beiden hadden hun eigen levens onder hetzelfde dak. Beschier had het druk met zijn handel. Hij was vaak op stap om voor opdrachtgevers op zoek te gaan naar de door hun gewenste meubels of voorwerpen. Door zijn veelvuldige afwezigheid had hij er niet veel zicht op. Daarbij was hij te bescheiden om zich met Marie’s aangelegenheden te bemoeien. Ze had recht op haar privé-leven.

Marie, die door Cox wel eens gekscherend ‘hoofd van het kleinste instituut van Nederland’ werd genoemd, had leven en werken gecombineerd in het huis aan de Norbertijnenstraat. Zo op het oog leek er geen noodzaak om weg te gaan.

Die was er wel. Marie had er zeer persoonlijke redenen voor. Ze was verliefd op Beschier. Langer geleden dan ze zich wenste te herinneren, waren haar gevoelens voor haar werkgever veranderd van geduldig begripvol in verliefd. In het begin van haar verblijf bij de Van der Lindens had ze zich beijverd om zowel de dochter als de vader zo goed mogelijk te leren kennen. In het geval van Beschier geen makkelijke taak. Hij was gesloten en bescheiden. In zijn afstandelijkheid kon hij bot zijn, wat Marie wel eens tot razernij had gedreven. Ze kende zijn tekortkomingen inmiddels, maar het was geen waarborg gebleken om gevoelsmatig uit de gevarenzone te blijven. Hij was niet de meest toegankelijke man in de omgang, maar liefde liet zich niet dwingen. Marie was voor hem gevallen op een manier, waarvan zij dacht dat die aan de jeugd toebehoorde. En zij dacht dat ze wat van de menselijke natuur afwist…

De excuses om te blijven waren het makkelijkst en het talrijkst. In de Norbertijnenstraat blijven betekende zoveel mogelijk in de buurt van haar geliefde zijn. Het was daarbij zeer aannemelijk. Alles wat ze had opgebouwd, gebeurde op dat adres. Ze zou Cox niet in de steek laten.

Bij Beschier in de buurt blijven, betekende ook dat ze zichzelf alleen maar meer pijn deed. Marie’s waardigheid weerhield haar ervan Beschier op de hoogte te brengen van haar gevoelens voor hem. In gedachten stelde ze het zich wel eens voor: ze posteerde zich voor zijn bureau en zei botweg en niet mis te verstaan: “Ik hou van je.” In het gedroomde scenario nam hij zijn bril af, kwam achter zijn bureau vandaan en zei dan: “En ik van jou.” In zoete, meeslepende fantasieën, volgde er dan een kus, die haar liet smelten.

De kans was echter groter dat hij zei: “Ik voel niets voor jou, Marie. Ik hou nog altijd van mijn overleden vrouw.” Welke reden kon er anders nog zijn waarom hij niet hertrouwd was?

            Die afgang wilde ze zichzelf besparen. Afgewezen worden maakte verhuizen op zich al noodzakelijk.

            Blijven onder de naam van verzorger van Cox: dat had zijn tijd gehad. Ze hield van Cox, alsof het haar eigen dochter was. De jonge vrouw was haar zeer gewaardeerde en ervaren partner bij het voorbereiden van de cursus en het feitelijke les geven daarin. Daarnaast was Cox een zeer drukbezette vrouw, die in de Bergense horeca zeer gewild was. Om te zeggen dat er voor zo iemand nog gezorgd moest worden, was belachelijk.

            Blijven om de winkel te bemannen, was evenmin een reden. Ze kon met Beschier overleggen. Bij zijn afwezigheid, nam zij waar, als een ingehuurde bediende. Daarnaast kon zij haar eigen leven opbouwen in het lieve, kleine huisje dat ze op het oog had.

            Als ze naar zichzelf probeerde te kijken met de blik van een buitenstaander, kwam het inderdaad belachelijk over. Al zoveel jaar bij een weduwnaar onder hetzelfde dak en nog steeds niet met hem getrouwd. Hoe wanhopig moest je zijn om te blijven? Nu het nog niet was gelukt om Beschier in haar netten te verstrikken, maakte dat toch duidelijk hoe hij over haar dacht? Ze maakte geen kans om de tweede mevrouw Van der Linden te worden.

            Het werd de hoogste tijd dat ze vertrok.

 

“Hoi, ik zag dat je gebeld had. Ik heb niet teruggebeld omdat ik toch al van plan was naar huis te komen.” Het was natuurlijk Cox, die haar blonde krullenkop om de tuinpoort stak. Marie kende niemand die zo’n aantrekkelijke heesheid in haar stem had als haar pleegdochter. De hele vrouw was trouwens aantrekkelijk. Ze was slank gebouwd, maar door haar werk behoorlijk gespierd geworden. Doordat ze ongemerkt zoveel tijd in de buitenlucht doorbracht, zag ze in de lente al lekker bruin. In haar levendige groengrijze ogen glansde een warm licht.

Marie verwachtte haar wel, maar haar aankomst overviel haar toch een beetje, omdat ze zo door haar gedachten in beslag werd genomen. Het was een prettige overrompeling, zoals gebeurt als een geliefd persoon opeens voor je neus staat. Haar hart sprong op. “Dag, lieveling.”

“Wilde je iets vragen, Marie, omdat je belde? Kan het even wachten tot ik gedoucht heb? Geef me een kwartiertje, ja?”

“Neem je tijd maar, hoor.” zei Marie, tegen niemand in het bijzonder. Cox was al in huis verdwenen. Ze raasde overal doorheen. Ze deed alles snel: praten, douchen, werken, eten. Ze leek onvermoeibaar.

Cox kwam verfrist weer terug in de tuin, voor een broodje en koffie. “Goed, Marie, waarvoor had je me nodig?”

“Eerst wat anders: hoe laat moet je beginnen met werken?”

“Vier uur. Ik sta sluit.” Dat betekende in vaktaal dat ze moest blijven tot de laatste bezoeker wegging en daarna de zaak afsluiten.

“Dan kun je vanmiddag nog met me mee om…” Op het cruciale moment liet de moed Marie in de steek.

“Met je mee om wat…?” drong Cox aan.

“Een huis te bezichtigen.”

Cox schoot uit haar luie houding rechtop in haar stoel. “Wát zeg je? Een huis bezichtigen? Nee, Marie, dit kan niet waar zijn! Wil je pa en mij verlaten? Waarom?” Ze keek haar verzorgster ongelovig aan.

Marie praatte er een beetje omheen. “Het is nog maar een bezichtiging, hoor. De verkopers moeten maar net akkoord gaan met mijn bod en ik moet het nog rond zien te krijgen.”

Cox liet zich niet afleiden. “Dat is geen antwoord op mijn vraag. Je wilt dus weg. Jemig, Marie, ik schrik me wezenloos van je plannen. Hoe kom je hier zo opeens bij?”

“Het is voor mij niet opeens. Ik vind al langere tijd dat ik hier weg moet.”

“Dan ben jij de enige. Het is onzin.”

Marie schudde het hoofd. “Niet vanuit mijn oogpunt, Cox. Ik bezit niets.”

“Maar je hebt alles.” reageerde Cox bijdehand.

Marie kon niet verwachten dat Cox het begreep. Geen enkel argument zou haar overtuigen. Als ze haar pleegkind de waarheid vertelde, zou die juist haar uiterste best om haar op de Norbertijnenstraat te houden. Misschien zelfs Beschier verwittigen.

“Lieve kind, ik verlang naar een eigen huisje. Daar is niets aan uit te leggen.” Met een meewarig glimlachje voegde ze eraan toe: “Wees blij dat ik niet terug ga naar Frankrijk.”

“Je hebt hier alles…” Cox merkte dat ze in herhaling viel en deed er hoofdschuddend het zwijgen toe. Ze viel weer terug tegen de rugleuning. Ze was overweldigd. Er was niet meer te vechten tegen de veranderingen.

Een week voor haar zevenentwintigste verjaardag was tante Corrie overleden. De zomers waren niet meer voor te stellen zonder de lieve vrouw. Cox was zo vaak bij ze geweest, als ze bij hun strandhuisje zaten. Even praten, wat drinken. Bob en Corrie waren vervangers voor de opa’s en oma’s die ze maar zelden zag. Door de dood van Corrie had Cox zich voor eerst gerealiseerd dat het echtpaar al oud was. Ze had geen moment geaarzeld toen Bob, gebroken door verdriet, haar het strandhuisje aanbood. “Ik koop het van je, Bob, maar ik wenste dat het op een andere manier kon.” Ze had huilend om zijn nek gehangen.

Het huisje was geplaatst en Cox had er haar eigen spulletjes in gebracht. Ze maakte gebruik van het bed, als het laat geworden was in het paviljoen. Ze had het er moeilijk mee dat ze het huisje bezat omdat haar lieve tante er niet meer was, maar Corrie zou de eerste zijn geweest om te willen dat Cox plezier beleefde aan haar huisje.

            Het strandseizoen was amper begonnen of Frans Tuitert kondigde aan dat het zijn laatste zomer was. Hij was in de zestig. Het werd hem te zwaar. Dat was een stevig argument. Bovendien speelde zijn nieuwe liefde ook een rol. Frans had, na drie echtgenotes te hebben versleten, een relatie gekregen met een prachtige, zwarte vrouw van Zuid-Afrikaanse afkomst. Na de zomer wilde hij met haar mee naar Kaapstad om zich daar te vestigen.

“En dan ga ik heel vaak aan de góéde kant van de bar zitten.”

Lachend vertelde hij tegen iedereen, die het maar wilde horen, hoe hij in een notendop zijn verdere levensinvulling voor zich zag. Na zo’n veertig jaar bedrijfsleider te zijn geweest, ging hij zonder pijn in zijn hart afscheid nemen van ‘Het Seizoen’. Zijn nieuwe perspectieven waren immers net zo aanlokkelijk. 

Cox gaf hem te denken: “Ik wil zien of jij altijd maar zo makkelijk van je Randjes wilt afkomen.”

Ze had Frans leren kennen als een man met een gouden hart. Hij verborg die prachtige natuur vaak achter scherts en ironie. Hij had vaststaande principes over goed en slecht. Zijn zienswijzen hadden Cox vaak geleid. Frans kon uitstekend relativeren. Dat gaf Cox altijd het gevoel dat ze weer met de voeten op de grond kwam. Waar het op vrouwen aankwam, had Frans een beetje aparte opvatting van ‘eeuwigdurende liefde.’ Daarover ging ze nooit met hem in discussie. Dat kon de luchtigheid niet verdragen.

            Het was niet zijn bedoeling geweest om van Cox een horeca-vrouw te maken, toen hij haar in dienst nam, maar dat was ze wel geworden. In eerste instantie was het baantje als afleiding bedoeld. In die vorm goot Frans zijn zorg altijd. Hij wilde helpen, maar de geholpene moest wel meewerken. Of zoals hij het zelf zeer beeldend maar niet zo netjes uitdrukte: klauwen uit je mouwen. Hij was de verpersoonlijking van de ruwe bolster, die de blanke pit verborg.

            Dit was zijn laatste zomer in Bergen aan Zee. ‘Het Seizoen’ zou nooit meer worden wat het was zonder Frans. Hij was er nog, maar Cox miste hem al, vooruitlopend op komende zomers.

“Oh, appeltje,” verzuchtte Frans wel eens tegen Cox, “ik zal jóú missen.”

            Frans was de tweede persoon binnen haar intieme kring zonder wie ze het zou moeten stellen. In een fatalistische bui had Cox bedacht dat het slechte nieuws altijd in drieën kwam. Ze vroeg zich af wie de derde persoon was die haar ging verlaten. Ze had haar antwoord: Marie.

Een oud, bekend wanhoopsgevoel kwam boven: ze kon vrienden en geliefden niet houden. Jaren geleden had ze zich zo gevoeld: in de steek gelaten. Na verloop van tijd sleet het uit. Daardoor dacht je dat je het de baas was. Tot het opnieuw gebeurde. Dan werd je weer gevloerd.

“Het zijn ongetwijfeld prijzenswaardige plannen, Marie, maar het maakt me verdrietig.”

Cox wist dat dit standpunt geen goedkeuring kreeg.

Marie zette de handen op de heupen. “Cox van der Linden,” als ze zo begon, wist Cox al dat er een reprimande kwam. Dat weerhield haar er niet van om toch haar standpunten naar voren te brengen. Als ze erover nadacht, moest ze Marie naderhand altijd gelijk geven. “je reageert vanuit eigenbelang en je chanteert. Dat is niet hoe ik het je geleerd heb.”

Hoe oud Cox ook was, als ze kinderachtig ging doen, werd Marie belerend.

“Ja, ja…” Het deed er geen goed aan dat Marie dat nog eens inwreef. “Wie gaat het hier waarnemen als jij er niet meer bent? Ik bedoel: ik ben er zo vaak niet…”

“Dat zijn alleen maar praktische overwegingen.” Marie wuifde dat nogal luchthartig weg.

“En uit welke overwegingen ga jij een huis kopen?”

“Euh…”

“Verlangen naar een eigen huisje, Marie, is dat grond genoeg voor zo’n grote beslissing?”

“Nou…euh…” Marie was in het nauw gedreven. “Enfin, je kunt toch even met me meegaan? Ik stel prijs op je mening.”

Het plan stond Cox niet aan, maar ze had het geaccepteerd als een reële mogelijkheid. Vanuit de pijn die die acceptatie opleverde, zei ze: “Ik geef je op een briefje dat die niet gunstig voor je uitvalt, want ik ben mordicus tegen.”

Hoewel ze haar eigen motieven versluierde, leken de beweegredenen van anderen voor Marie steeds helder te doorzien, want ze zei: “Er is nog niets beslist, dus laat je niet zo kennen. Doe een beetje objectief en niet zo wrokkig.” Ze voelde aan de was die aan de droogmolen hing. Het kon er droog afgehaald worden voordat ze naar haar afspraak ging. “En dan reageer ik nu nog heel coulant op je. Wat je daarnet zei, was beneden alle peil.”

Het speet Cox dat ze zo bot was geweest, maar haar gevoel blééf haar gevoel. “Kon ik je maar op andere gedachten brengen…”

 

Cox kende Bergen als haar broekzak. De Zomerhoflaan wist ze geblinddoekt te vinden, maar aan de huizen in dat straatje had ze nooit veel aandacht besteed. Nummer tweeënzeventig was de helft van een twee-onder-één-kapwoning. De bouwstijl stamde uit het begin van de twintigste eeuw. De woning was oost-west gericht en aan de zuidkant leidde een grindpad naar de achtertuin.

Op het tijdstip van Marie’s afspraak met de makelaar lag de straat te blakeren in de snikhete julizon. In de voortuin van de beoogde woning zorgden vier dakplatanen voor schaduw. Cox, die in de voorbije jaren door toedoen van Marie oog voor tuinen, bomen en planten had gekregen, zag dat de platanen recentelijk gesnoeid waren. Ze hadden een platte en brede bladerkroon, waardoor ze aan hun functie voldeden: die van parasol.

De zilverkleurige Volkswagen voor de stoep was van de makelaar. Hij stapte de voordeur uit, zodra de beide dames het tuinpaadje op liepen. Met uitgestoken hand begroette hij Marie: “Mevrouw Neuféglise, goedemiddag! Wie heeft u meegebracht?” Ook Cox kreeg een hand.

“Dit is Cox van der Linden, mijn voormalige pupil. We zijn huisgenoten.” antwoordde Marie.

Achter de makelaar stond een klein, breekbaar oud vrouwtje. De bewoonster had vergroeide handen door de artritis, die ook haar rug krom had gemaakt. Ze leunde op een stok. De makelaar stelde haar voor als mevrouw Blankendaal. Nadat Cox en Marie haar fragiele, smalle hand hadden geschud, begon de makelaar met zijn rondleiding.

“Meneer en mevrouw Blankendaal hebben hun hele huwelijksleven in dit huis gewoond, dus bijna zestig jaar. Meneer Blankendaal is overleden en nu wil mevrouw wat kleiner gaan wonen. Ergens waar het onderhoud wordt gedaan. Zoals u ziet, mevrouw Neuféglise, verkeert het huis in perfecte staat. De heer des huizes was namelijk een fervent klusser en zijn vrouw heeft het interieur van de woning altijd een warm hart toegedragen.”

Het klonk als een gelikt verkooppraatje en de woorden kwamen eruit als een ingestudeerde speech. Hij richtte zich in hoofdzaak tot de aspirant-koopster. Cox liep er een beetje achteraan. Ze hoorde wel wat de makelaar zei, maar ze hield zich bezig met haar eigen gedachten.

Mevrouw Blankendaal was het gezelschap gevolgd. Toen Cox zich omdraaide, knipoogde het vrouwtje tegen haar. Bij binnenkomst was Cox het bijzondere aan het oude dametje al opgevallen. De reumatische breekbaarheid was gemaskeerd door haar kraakheldere voorkomen. Haar haar zat keurig, ze droeg bescheiden make-up en geraffineerd eenvoudige sieraden. Haar dure kleding was goed gekozen. Wat het meeste opviel, was haar oogopslag. Ze drukte wijsheid uit. Zij doorzag mensen.

Ze doorzag Cox ook, die hier weerspannig rondliep. Het knipoogje van de oude mevrouw wilde zeggen: geeft niks dat je hier tegen je zin bent, til er maar niet te zwaar aan.

Het deed Cox inzien hoe ze erbij liep. Als een mokkend kind, tegenstribbelend omdat ze haar zin niet kreeg. Daarmee gaf ze wel een heel laag beeld van zichzelf af. Ze glimlachte dus maar snel schuldbewust terug en dwong zichzelf aandacht te besteden aan het praatje van de makelaar en de inrichting van het huis. Uit respect voor de bewoonster was dat wel het minste dat ze kon doen. 

Het huis verdiende dat ook. Nu ze met een bewuste blik keek, moest Cox wel zien dat het een mooi huis was. Gek genoeg moest ze niet eens zoveel bij zichzelf overwinnen om dat toe te geven. De makelaar stak al eerder de loftrompet over de inrichting en de bouwkundige staat. Nu zag ze zelf dat dat geen opgeblazen verkooppraatje was. Ze volgde Marie, die op haar beurt weer achter de makelaar aanliep. Ze zocht de details die de man aanstipte. Een  vaste bank in de erker, het als één geheel gestuukte plafond en de glas-in-lood panelen boven de ramen op het westen. De zon viel daar net binnen en verlichtte de houten vloer. Het verblindde Cox, die haar ogen sloot. In het flikkerende nabeeld achter haar oogleden zag ze hoe de zon ’s avonds de kleuren van het glas-in-lood op de vloer zou toveren, als zij met opgetrokken benen op de bank in de erker zou zitten. De wind bewoog de kronen van de platanen, wat verspringende schaduwen in de huiskamer gaf. Het moest heerlijk zijn om je blote voeten op het warme hout neer te zetten. Die warmte stroomde omhoog en gaf haar een loom, tevreden en erg gelukkig gevoel.

“Er hoeft niets meer aan dit huis te gebeuren. Je kunt er zo in.” zei de makelaar. Zijn woorden kwamen van ver. Hij had gelijk. Cox wóónde er al in.

“…Gewild object… gauw verkocht… snel beslissen…” De echo van die woorden galmden door Cox’ hoofd. Hij begon al een beetje druk te leggen op Marie om bij voorkeur meteen toe te happen. De steek van jaloezie was onmiskenbaar. Dan was Marie weg uit de Norbertijnenstraat, maar dan was ook dit huis weg. Terwijl zij het wilde.

Ze was hier in de contramine gekomen, om eens even een vernietigend oordeel te vellen over iets waarop Marie haar zinnen had gezet. Na amper tien minuten binnen te zijn geweest, was ze helemaal óm. Het huis had haar gegrepen. Ze begreep er niets van. Hier was sprake van zinsbegoocheling. Of dadelijk werd ze weer wakker.

Of ze nu droomde of niet, de wens om dit huis te bezitten was wezenlijk. Tot een paar uur geleden had een woonwens geen deel uitgemaakt van haar bestaan. Hoe kon iets zo snel en zo radicaal veranderen?

Cox volgde de rondleiding, handen op haar rug, zwijgend, witjes. Niet veel later stonden zij en Marie weer buiten. Tussen de beelden van het huis door, zag Cox het glimlachje van mevrouw Blankendaal dat ze hen ten afscheid had nagezonden. Een wijs, wetend lachje.

Ze liepen de straat weer uit. Vol van de indrukken die ze had opgedaan, vroeg Marie: “Ik heb je nogal tegen je zin hierheen gesleurd en je hebt me slechte kritieken beloofd. Maar nu je het gezien hebt, kun je er iets over zeggen?”

In gedachten was ze de vertrekken al aan het inrichten. Nu ze de potentie gezien had, was het financiële gedeelte op de achtergrond geraakt evenals de argumenten die aan haar plannen vooraf gingen.

Er kwam geen antwoord. Ze draaide zich om naar Cox, die een hand voor haar mond sloeg.

“Cox, ben je niet goed?”

Cox voelde zich inderdaad niet zo goed. Ze wist niet hoe ze moest omgaan met het feit dat ze zo razendsnel door haar gevoelens was ingehaald. Op het huis kon ze geen commentaar leveren. Ze was er compleet door ingesponnen. Tegenover Marie ging ze behoorlijk af als ze dat bekende. Ergens omheen draaien lag echter niet in haar natuur. Marie zag al dat er iets aan de hand was, dus moest ze wel toegeven: “Het is een prachtig huis…”

“Hè?” Marie viel alleen maar zo onbeheerst uit, als ze overrompeld werd.  “En vanmorgen, thuis… zei je…”

“Het komt zelfs hierop neer…” Schoorvoetend kwam Cox met haar bekentenis: “… dat ik het zelf wel zou willen hebben…”

“Wat?” Marie’s uitroep galmde door de stille straat. “Nou ja, zeg, ben jij even omgeslagen?”

Haar aarzelende loopje kwam nu helemaal tot stilstand. Ze knikte. “Ja, inderdaad, omgeslagen en aangeslagen. Ik dacht niet dat een huis dat kon doen en nog wel het huis dat jij op het oog hebt. Ik begrijp er niets van.”

Marie was er niet boos om. Ze vond het wel aandoenlijk dat Cox gevoelig was gebleken voor huizencharme. In haar kleintje zag ze geen concurrent. “Tja, het is misschien zoals die mevrouw zei: in dit huis heeft altijd liefde gewoond. Dat móét je voelen.”

Na wat ze zojuist had meegemaakt, vond Cox elke verklaring aannemelijk. Nogmaals knikte ze. Dat had mevrouw Blankendaal dus met dat lachje bedoeld.

Marie haakte haar arm door die van Cox. Lachend klopte ze op de slappe hand. “Die Cox…”

“Nu moet mijn vader nog op de hoogte worden gebracht.” bedacht ze zich.

Marie was terstond weer terug bij haar uitgangspunt. “Ja, precies. Ik verzoek je om dat aan mij over te laten.”

Cox dacht dat haar vader ook overvallen zou worden door de voor hen onprettige voornemens van Marie. “Er wacht je een schone taak.”

 

“Beschier, voordat je van tafel gaat,” ’s avonds, na de bezichtiging, beet Marie maar meteen door de zure appel heen. “wil ik je graag wat voorleggen.”

“Natuurlijk, Marie.” Beschier draaide zich een beetje bij de tafel weg en legde zijn rechterenkel op zijn linkerknie. Hij had van een goede maaltijd genoten en was heerlijk ontspannen.

Waar begon ze haar betoog? Wat was de beste openingszin? Ze ruimde de tafel af, om nog even haar gedachten te ordenen.

“Jaah…” zei Beschier.

“Ik… euh…” Marie merkte dat ze haar adem had ingehouden. Ze blies uit. “…ben in gedachten al een poosje bezig met een…euh…eigen huisje.”

De opgetrokken wenkbrauwen van Beschier drukten meer verbazing uit dan zijn stem kon doen. Maar hij zweeg, in nieuwsgierige afwachting van de rest van het verhaal.

“Ik heb vanmiddag met Cox het huisje bezichtigd, dat ik op het oog heb…” Ze stopte, verward, ze had het in de verkeerde volgorde verteld. Hoe kwam het over op haar werkgever? Onhandig voegde ze eraan toe: “Het spijt me.”

Hij reageerde niet als door een bij gestoken, zoals Cox eerder op de dag, maar wel met vergelijkbare woorden: “Waarom wil je weg, Marie?”

Om jou, mijn lief, omdat je niet ziet dat ik je liefheb, omdat ik je dat niet durf te zeggen, omdat het me pijn doet om op deze manier met je te moeten leven. Dat dacht ze, maar ze zei: “Ik ben al veel te lang gebleven. Je dochter is volwassen en…”

“Je bent een volwaardige hulp in de winkel.” gooide Beschier ertussen.

“… in de winkel kan ik je blijven helpen. Daarvoor hoef ik hier niet te blijven wonen.”

“Waarom wil je dat allemaal aan de hand halen als je hier toch je privacy hebt? Heb je last van mij of mijn eigenaardigheden? Kun je niet meer overweg met Cox’ leefpatroon?”

Marie schudde bij elk argument haar hoofd.

“Ik vind het niet langer gepast om te blijven. Ik moet weg.”

Beschier’s enkel gleed van zijn knie. Zijn ellebogen steunden op tafel. Hij zweeg lang. Zijn blik hield Marie’s aandacht gevangen. Hij leek niet te kunnen uitmaken of hij de woorden in zijn hoofd ging uitspreken, maar hij zag er vastbesloten uit. Onder die langdurige, indringende blik werd Marie ongemakkelijk. Eindelijk sprak hij: “Er is een goede reden om te blijven.” “Die heb je net bedacht, afgegaan op dat lange nadenken.” Marie ging in de weer met de vaat.

“Klopt.” Beschier’s gezicht vertoonde een vermaakte, ondeugende uitdrukking. “En hij bevalt me.”

Half ernstig, half meegenomen door zijn stemming, vroeg Marie: “En bevalt hij mij ook?”

“Best mogelijk.” Beschier knikte. “Het kon slechter.”

“Laat me dat doorslaggevende argument dan eens weten…”

Beschier liet zijn reden niet vergezeld gaan van een dramatisch gebaar om een groots effect te sorteren. De woorden waren genoeg.

“Trouw met me.”

            Kletterend kwam een pan in de gootsteen terecht. Van schrik liet Marie los wat ze in haar handen had. Ze hapte naar adem, haar hand op haar borst. “Dit gebeurt niet echt.”

“Toch wel.” Beschier stond op, kwam achter haar staan en legde zijn handen op haar heupen.

Dat was tussen hen beiden een ongekende intimiteit. Hij raakte haar nooit aan. In al die jaren had Beschier haar alleen op de wang gekust met Kerstmis, Oud en Nieuw en met haar verjaardag. Om duidelijk te maken dat ze niet droomde, herhaalde hij zijn net bedachte, goede reden. “Ik heb je zojuist ten huwelijk gevraagd.”

“Ja, maar… dat kan niet.” Marie zei het tegen zichzelf. Dromen kwamen maar zelden uit en wensen ging niet zo vaak in vervulling. Nu het opeens wel gebeurde, kon ze het niet geloven.

Beschier, die Marie’s diepere gevoelens niet kende, zag het heel praktisch in. “Jawel, dat kan wel. We zijn beiden ruim boven de achttien en hoeven dus geen toestemming te vragen aan onze ouders. We zijn beiden niet gebonden. We…”

“Je houdt niet van mij.” Ze hoorde hoe dat klonk, als iets uit een Victoriaans drama. Maar enige warme gevoelens waren toch wel op zijn plaats als er sprake was van een huwelijk.

“Ik ben niet schooljongensachtig verliefd, nee, maar ik voel voor jou iets… Jemig, hier ben ik niet goed in. Iets… warms… en ik heb je graag om me heen. Ja, je zorgt goed voor mij en mijn dochter, maar los daarvan, heb ik je nog steeds graag om me heen.” Beschier draaide Marie een beetje om. Hij keek in haar geschokte gezicht. “Marie, kleine, Franse Marie, jij komt meteen met liefde op de proppen. Maak ik daaruit op dat jij misschien op mij…verliefd bent?”

Zonder het te willen, schoot Marie in een kokette flirt. “Oh, je bent onmogelijk.”

Voor een man die nogal eens afwezig van geest was, was hij er die avond goed ‘bij’. “Luister, het heeft alleen maar voordelen. Ik kan jou voor mijn gezin behouden en verzeker mezelf van een perfect geregeld huishouden. Ik kan je behouden als assistent in mijn winkel. Jij hoeft je niet in de schulden te steken voor die woning.”

Marie begon te genieten van zijn omhelzing, zijn handen voelden met de minuut vertrouwder aan op haar heupen. Ze overwoog zijn woorden. Praktisch gezien was een huwelijk de beste oplossing. Het klonk alleen zo klinisch. “Heb je dit wel goed overwogen?”

“Jazeker. Zo moeilijk was het niet. Jouw plan, een huis kopen, is veel meer rompslomp.”

“Ik weet het niet.” Marie wist het wel. Ze was helemaal niet van plan zijn aanzoek af te wijzen, maar hij mocht nog even zweten.

“Ik ben geen romanticus, Marie. Verwacht van mij geen fraaie volzinnen waarin ik mijn gevoel uiteenzet. Ik weet wel dat ik zeer op je gesteld ben. Tot daarnet had ik niet over een huwelijk nagedacht. Nu ik het heb geopperd, voeg ik eraan toe dat jij de meest in aanmerking komende vrouw bent en dat mijn gevoelens voor jou daarmee het meest overeen komen.”

“Op mijn drieënvijftigste is dat al meer dan ik mag verwachten, hè?” Het was plagend bedoeld, maar het kwam nogal hard over.

Beschier was op zijn rustige manier al overtuigd van de juistheid van zijn plan en er niet meer van af te brengen. “Marie, kijk eens naar hoe wij al jaren met elkaar omgaan. Ik zeg niet dat ik volmaakt ben, maar het beste dat ik te geven heb, dat krijg jij. Al jaren.”

Ze was toch al tijden verliefd op wat hij het beste van zichzelf noemde? Hij had haar te pakken. Ze liet haar schouders zakken en boog haar hoofd, om haar overgave uit te drukken.

Haar geliefde ontwikkelde spontaan een theatraal kantje. “Wat is hierop uw antwoord?”

Ze begreep de beladen vraagstelling. Ze kon niet langer bezwaren aanvoeren, die ze toch al niet had. “Ja, ik wil.”

“Champagne!” riep Beschier.

Voor het eerst als geliefden kusten ze elkaar.

 

 

 

 

zee 6 zee 6