GETIJDENDANS

Hoofdstuk 4

Het schooljaar werd afgesloten met een proefwerkweek. Cox moest voor één, soms twee uurtjes naar school om daar even flink te zweten op de vragen die ze kreeg voorgeschoteld en dan weer naar huis om voor het volgende proefwerk te leren.

Ze probeerde op het strand te leren, maar dat ging niet. Het was mooi weer en het werd steeds drukker, zelfs doordeweeks. Ze stoorde zich normaal gesproken niet aan de levendigheid, maar als er kinderen liepen te gillen en te blèren, kon ze zich niet concentreren.

Als ze na haar schriftelijke overhoring thuis kwam, ging ze de stof voor het volgende proefwerk thuis op haar kamer leren. Daarna ging ze snel naar het strand.

Marie was bang dat haar pupil teveel doordenderde.

Cox dreunde trappen op en af om haar spulletjes te verzamelen. ‘Is mijn bruine bikini al droog?’

‘Ja, die ligt op je bed, sufferdje, je kijkt met je neus.’

Staand bij het aanrecht stopte Cox een boterham in haar mond en smeerde er nog een paar om mee te nemen. Ze ruimde alles weer op wat ze gebruikt had. Inmiddels wist ze dat ze op haar kop kreeg, als ze een rommeltje achterliet. Marie was een beetje een netheidsmaniak. 

Naast haar badlaken, zonnebrand, wat te eten en te drinken, hoorde het schriftje ook bij de vaste stranduitrusting. Bij elk strandbezoek ging er een agenda, notitieboekje of plakboek van haar moeder mee.

Marie ging door met haar huishoudelijke bezigheden. Hoofdschuddend over zoveel onbesuisde vaart, over het gehaaste eten, over de nimmer aflatende dwang om naar het strand te gaan. Hoofdschuddend ook van onwillekeurig genot bij het zien van Cox’ bruine benen onder haar korte broek vandaan, haar slanke enkels en pezige voeten. Ze was een toonbeeld van fitheid. Ongetwijfeld had haar kleintje nog vele angsten te bevechten in haar hoofd, maar haar jonge lichaam straalde dat niet uit. Cox zag er puik uit. Ze was hard op weg om een mooie, slanke jongedame  te worden. Haar blonde haar begon steeds meer te krullen en het werd steeds lichter, omdat Cox vele uren in de zon zat. Marie maakte zich zorgen omdat het meisje zoveel tijd in haar eentje doorbracht, maar over haar gezondheid hoefde ze niet in te zitten.

Het  eerste agenda dat Cox had meegenomen, was van dit jaar. Daarin gingen de aantekeningen maar tot februari. De onbeschreven blaadjes waren veelzeggend. Het wegvallen van de notities leek een verwijt. Opnieuw een bevestiging van het feit dat haar moeder er niet meer was. De zoveelste manier om het onder ogen te krijgen. Cox had het weer teruggestopt in haar tas en was langs de vloedlijn gaan lopen, bijtend op haar lip om de tranen terug te dringen.

Als ze weer zo werd aangegrepen door het gemis, kon ze haar verblijf op het strand niet echt ontspannend vinden.

Het doorzoeken van haar moeder’s eigendommen maakte haar in de war. Stoppen kon ze echter niet. Dat begreep ze niet van zichzelf. Ze liep met meerdere waarom-vragen. Waarom is mijn moeder overleden? Waarom ben ik een antwoord aan het zoeken? Waarom doe ik mezelf zoveel verdriet met dat zoeken? Ze was er uit eigen beweging mee begonnen, maar het was een verplichting geworden. Ze wist nog steeds niet waar het antwoord vandaan zou komen, of wat het zou zijn. Toch wilde ze alles doorzocht hebben, om uit te sluiten dat ze iets over het hoofd had gezien.

Ze bladerde door het agenda van 1991. Het stond vol gekrabbeld met snelle, korte notities in  verschillende kleuren inkt. De meeste afspraken leken inderhaast te zijn opgeschreven. Cox vond dat wel bij haar moeder passen. Ze zag voor zich hoe Annet in de supermarkt tussen de schappen haar agenda trok om een afspraak met een vriendin te noteren. Lunch met die, koffie drinken met een ander. Etentje met een bevriend stel, vergadering, kapper, dokter, pedicure, schoonheidsspecialiste, sauna, tandarts. Besprekingen hier en daar. Ze zat in verschillende besturen, waarvoor bijeenkomsten genoteerd waren. Daarbij werd ze gevraagd om openingen van exposities bij te wonen. Cox kwam haar ouderavonden tegen, musicals en uitvoeringen. Met die talloze sociale verplichtingen, was het geen wonder dat Annet er geen baan op kon nahouden. Cox wist dat dat niet nodig was. Haar vader kon de kost goed verdienen met zijn antiekhandel. Ze wist niet of hij echt rijk was, maar hij kon voor zijn gezin in alles voorzien.

Annet was altijd gehaast geweest, altijd chaotisch. Een agenda moest voor haar een onmisbare geheugensteun zijn geweest. In het noteren van afspraken was ze nauwgezet, gelet op het aantal en de verscheidenheid. Voor zover Cox kon beoordelen, stond alles erin. Die precisie was niet tekenend voor haar moeder’s karakter. Ze ging zelfs zover dat ze elke week noteerde dat ze naar schermles moest. Die trainingen moesten heel belangrijk zijn geweest voor haar. Op elke donderdag stond: E.S.A. Cox herinnerde zich dat haar moeder op donderdag trainde. E.S.A. stond voor Eerste Schermclub Alkmaar. Annet gaf kennelijk de trainingen een waarde-oordeel mee. Er stond vaak een cijfer achter. Dat was wel weer typisch haar moeder, vond Cox. Ze gunde zich geen tijd om lange verslagen in een dagboek te schrijven, dus zette ze kortweg een cijfer in haar agenda.

In de afgelopen kerstvakantie was Annet halverwege de middag thuisgekomen van haar training. Ze was op een fitte manier moe, met rozige wangen en haar haar nog nat van het douchen. Haar ogen glommen.

Cox vond alleen maar dat haar moeder lang was weggeweest. ‘Jeetje, mam, duren die trainingen altijd zo lang?’

Annet liet haar goede humeur niet bederven door Cox’ mokkende verwijt. ‘De training is maar anderhalf uur, maar ik heb nog wat oefenpartijtjes gespeeld een paar mensen van de club.’ Ze rolde met haar schouders. ‘Hè… heerlijk!’ En dan weer plagend naar haar dochter: ‘Heb je me gemist, Cox, mijn appelbolletje?’

Cox liep in gedachten verzonken van het strand af. Ze schrok op van de kreet: ‘Hé, kleine Van der Linden! Heb je al vakantie?’

Het was Frans Tuitert, hij liep net het strand op.

‘Nee, ik zit midden in de proefwerkweek.’

‘En je leert je proefwerken op het strand? Nou, je kon het slechter treffen.’

Cox zette dat niet recht. Frans had er niets mee nodig dat zij haar moeder’s agenda’s uitploos. ‘Jammer dat je nog aan het leren bent. Ik had je goed kunnen gebruiken.’

‘Misschien kan ik…’ begon ze.

‘Nee, nee, Cox. School gaat voor.’

Ze kende Frans al haar leven lang. Hij was al jaren verbonden aan het strandpaviljoen. Hij was er altijd als ze met haar ouders op zondag ging lunchen, wat in de zomermaanden regelmatig gebeurde.Als ze hem zag, kwam hij op haar over als een ruwe bonk. Eentje die er zijn eigen moraal op na hield, maar de basiswaarden respecteerde hij. Voor ‘Het Seizoen’ was hij een gouden kracht, zo had haar vader dat al eens letterlijk gezegd. Cox ondervond nu zelf dat Frans ook nog een vaderlijke kant had.

‘Moet je nu meteen naar huis, of heb je tijd over?’ vroeg hij.

‘Ik heb de tijd. Waarom vraag je dat?’

‘Nou, dan geef ik je een rondleiding door de zaak.’

‘Ik ken ‘Het Seizoen’ toch al? Ik kom er al sinds ik een baby was.’

‘Aha, maar je gaat deze zomer geheel nieuwe domeinen betreden. Onontdekte gebieden. Het is niet iedereen vergund om in de keuken te komen.’

Het was Frans’ vaste aanpak. Een beetje theatraal doen, een grapje hier en daar en hij won iedereen voor zich. Op het veel te ernstige snoetje van Annet’s dochter verscheen ook een glimlachje. Hij had een zwak voor het kind. Sinds het overlijden van zijn bazin, had hij vreselijk met haar te doen.

‘Je kunt maar beter weten wat je te wachten staat.’ Met een hand op haar rug leidde Frans haar mee naar het paviljoen.

Hij liet haar de keuken zien. Hij wees haar de kastjes, rekken en vakken voor servies en bestek. De afwashulp, die op dat moment aanwezig was, legde uit wat de door het personeel gewenste volgorde was en waar de vaat verzameld werd.

Cox werd enthousiast, Frans zag de uitdrukking in haar ogen veranderen. Er is niet veel voor nodig om haar blij te maken, dacht hij.

Het leek Cox erg leuk om in de keuken te gaan werken, nu ze van dichtbij zag wat het inhield.

Dat het al te meer reden was om in de buurt van de zee te zijn, stond haar nog het meeste aan.

 

‘Hé, pap…Marie, ik ben in de keuken van ‘Het Seizoen’ geweest.’ zei Cox tijdens het eten.

Beschier goot saus over zijn stukje vlees. ‘Aan het werk?’

‘Nee, dat mag ik nog niet.’ Ze klakte met haar tong. ‘Dat weet je toch wel? Eerst moet school afgelopen zijn.’

‘Ja, natuurlijk, schat.’ Beschier trok met zijn wenkbrauwen. Het was dus toch nog geen vakantie.

Marie was oprecht belangstellend, zij nam in het gesprek ook Beschier’s rol op zich. ‘Hoe kwam je daar zo verzeild?’ Steels keek ze van vader naar dochter. Ze hoopte maar dat hij toch op zijn minst meeluisterde.

‘Ik kwam Frans tegen toen ik van het strand afliep. Hij heeft me alles laten zien in de keuken. Hoe het werkt, waar alles staat. Ene Erwin was er aan het afwassen. Hij vertelde welke volgorde het personeel graag heeft.’

‘Wat goed van hem dat hij daar nu even de tijd voor nam. Als jij daar binnenkort voor de eerste keer aan de slag moet, weet je al wat je te doen staat.’

Het gevoel dat in de keuken van het paviljoen al eerder door haar heen stroomde, overviel haar opnieuw. Ze kon binnenkort urenlang in de buurt van de zee zijn, met een uiterst geldige reden: ze moest daar werken. ‘Ik heb er wel zin in.’

‘Dat is goed om te horen.’ zei Marie, die genoot van het opgetogen snoetje tegenover haar.

‘Frans vond het jammer dat ik nog niet klaar was met school. Hij kon me goed gebruiken, zei hij.’

Ze wilde Beschier’s voet aantikken onder tafel om hem te doen opletten, maar Cox ving zijn aandacht.

‘Hé pap, mama schermde graag, hè?’

‘Ja, je moeder was…’ geducht, wilde hij zeggen, maar in gedachten zag hij Annet’s schermkleding op het bankje aan het voeteneinde van het bed liggen. Dat raakte hem diep. Hij vertrouwde erop dat Marie die spullen snel kwijt kon. ‘Ja…’ eindigde hij mat.

‘Wist je dat ze haar trainingen een cijfer gaf?’

‘Nee, dat wist ik niet. Hoe kom jij aan die informatie?’

‘Staat in haar agenda. Of zou het iets anders betekenen?’

‘Nee, dat klinkt wel als je moeder. Heb jij haar agenda?’

‘Meerdere.’

‘Waarom?’

Cox wilde haar vader niet de hele waarheid vertellen. Haar zoektocht was nogal ongerijmd. Ze begreep er zelf al niet zoveel van. Hoe kon ze het dan aan haar vader uitleggen? Ze haalde lichtjes haar schouders op. ‘Als herinnering.’

‘Malle meid, wat kun je nu aan een agenda hebben als herinnering?’

Dat had Marie zich ook afgevraagd, maar het was niet iets om een oordeel over te vellen. Ze schoot Cox te hulp. ‘Die zijn soms nog persoonlijker dan foto’s.’

Cox knikte. Het was niet waarom ze de agenda’s had verzameld, maar ze was het wel met Marie eens.

De agenda’s die Annet had bewaard gingen niet verder terug dan 1987. Ze vertoonden allemaal dezelfde wirwar aan notities. Het enige verschil dat Cox ontdekte was het achterwege blijven van het noteren van de schermtrainingen en de waarderingscijfers in de oudste exemplaren. Die begonnen ergens in het agenda van 1990. Voor zover zij wist, had haar moeder altijd geschermd. Maar het was ook wel iets voor haar chaotische karakter om ineens te worden gegrepen door een bepaald idee. Daar kon ze een tijdlang fanatiek mee aan de slag gaan, om het opeens los te laten. Dat verklaarde het plotselinge verschijnen van de letters E.S.A. en de cijfers in de agenda’s.

‘Over persoonlijk gesproken…’ Beschier richtte zich tot Marie. Het gesprek maakte een haakse bocht. ‘Marie, die briefjes die jij schrijft…’

‘Wáát?’ riep Cox uit.

‘Telefoonnotities.’ verklaarde Marie kalm. Als Beschier weg was, nam zij de telefoon aan, maar veel verder dan zeggen dat hij zou terugbellen, kwam ze niet.

‘Je hebt een mooi handschrift. Wil jij de prijskaartjes beschrijven?’

Dat was maar een kleine moeite. Als ze hem daarmee een plezier deed: ‘Volontiers!’

Marie glimlachte en schikte het servet op haar schoot, dat daar al perfect geschikt lag.

Voila, dacht ze, kijk eens wat hier gebeurt. Een van de hak op de tak springend gesprek, maar wel met de aandacht van ons alledrie erbij. Hoe gebrekkig ook, hoe lang ook de weg die Beschier en Cox nog moeten afleggen voordat ze weer gelukkig zijn, we functioneren hier als een gezin. Het is een begin.

Ze was geaccepteerd als huisgenoot. Cox vertrouwde Marie voldoende om haar op haar verhalen te trakteren. De vraag van Beschier beschouwde ze als een voorzichtige uitnodiging om samen op weg te gaan.

Marie zag het gebeuren en het stemde haar hoopvol. Zelfs het giecheltje van Cox, als reactie op de vraag van haar vader, deed haar genoegen.

 

‘Marie, we hadden ons proefwerk Frans terug! Raad eens wat voor cijfer ik had?’ riep Cox uit op één van de laatste dagen van de proefwerkweek, die feitelijk tien dagen in beslag nam.

‘Poeh,’ deed ze, alsof ze was overvallen door de vraag. Cox sprak goed Frans, ze had er  aanleg voor, net als voor de andere talen die ze op school kreeg. Om het mee te spelen, noemde Marie een niet al te hoog cijfer. ‘Een zeven.’

‘Negeneneenhalf, dank u! Het hoogste van de klas, hè!’

‘Lonneke had een vier.’ zei Marie.

‘Ja, dat is een kalf. Hè…? Hoe weet jij dat nou?’ Cox fronste verbaasd haar wenkbrauwen.

Marie trok Cox tegen zich aan. ‘Ik ben heel blij met jouw negeneneenhalf. Jij hebt geen bijles nodig. Dat is hoe ik weet dat Lonneke een vier had. Haar moeder heeft gebeld of ik haar in de zomervakantie bijles kan geven.’

Cox rimpelde haar neus. ‘Leren in de zomervakantie: gadver!’

‘Dank je, schat.’

‘En, ga je dat doen? Bijles geven?’

‘Ja, natuurlijk. We mogen die arme Lonneke toch niet achterop laten raken?’

‘Arme Lonneke… Nou, daar kom je nog wel op terug.’

‘Kom, kom, zo moet je niet over haar praten. Ik vorm mijn eigen oordeel wel. Maar nu even over jou…’ Marie deed of haar wijsvinger een toverstaf was. ‘Ik was vanmorgen bezig met het beschrijven van de prijskaartjes, bij je vader in het kantoortje. Toen hebben we over jou gepraat.’

‘En… hoe luidde het vonnis?’

‘Jij gaat over naar de derde klas. Dat kan niet anders, met de cijfers waarmee je thuiskomt.’

‘Vertel eens wat nieuws, Marie.’

‘Dat verdient een beloning.’

‘Oh, wat krijg ik?’

‘De bewondering van je vader en mij. Zeker je gezien je voorgeschiedenis.’

‘Ja…Leuk, Marie.’ Ze vond het helemaal niet leuk om op die manier te worden herinnerd aan hoe ze in haar eentje had geploeterd. Het was wel opgevallen, merkte ze op. Al was het vast Marie geweest die haar vader daarop attent had gemaakt.

‘Nee, dat misschien niet, maar ik wilde het toch zeggen. Wat dacht je van een tripje naar Bordeaux in de herfstvakantie?’

‘Oh! Echt waar?’

Marie knikte en Cox joelde. Ze glipte uit Marie’s arm en tolde om haar as.

Jean-Michel, dacht ze, oh, Jean-Michel, ik kom weer naar je toe.

‘We hadden al in de zomervakantie kunnen gaan, maar jij moet werken.’ plaagde Marie.

‘Dat moet jij zeggen! Jij neemt even gauw die klus aan om bijles te geven!’ Cox schudde het hoofd. Het maakte niet meer uit wat Marie zei. Ze gingen weer naar Bordeaux. Ze ging haar lief weer zien! Met zo’n geweldig vooruitzicht kwam ze die drieënhalve maand wachten wel door.

 

 

Op haar eerste werkdag bracht Marie Cox met de auto tot aan de strandopgang. Ze vond het vreemd om met de auto naar het strand te komen. Ze was gewend in haar eentje op de fiets te gaan. Het was gedaan uit het oogpunt van veiligheid. Tegen de tijd dat Cox klaar was met werken, was het donker. Haar vader en Marie wilden niet hebben dat ze in haar eentje door de duinen terug fietste naar het dorp.

Voordat Cox uitstapte, kuste Marie haar op de wang. ‘Doe je best, ma petite. Veel plezier bij je werk en succes! Bel me zogauw je klaar bent, dan haal ik je hier weer op.’

Cox stond een beetje verlegen voor de bar, tot een medewerker haar vroeg: ‘Kan ik je helpen?’

‘Ik kom vanavond voor het eerst hier werken. Ik moest me melden bij Frans Tuitert.’

‘Die zit te eten. Weet je wat, ga even ergens zitten. Je krijgt van mij wat te drinken en ik zeg tegen hem dat jij op hem wacht, ja?’

Cox voelde zich totaal misplaatst in het paviljoen, tussen de gasten, terwijl ze haar oudste kleren had aangetrokken, omdat die wel een vlekje konden lijden. Er zat niets anders op dan even te wachten. Ze pakte de krant. Misschien was er nog een artikel het lezen waard. Dan kon ze daarmee de tijd doden.

In het medische katern stond een stukje van een psycholoog, dat ze die ochtend over het hoofd had gezien. Het ging over het proces van rouwverwerking. Cox legde haar tas op haar bovenbenen en was onmiddellijk verdiept in het artikel. Ze las dat een rouwproces verliep in min of meer vastomlijnde fasen. Eén van de eerste was ontkenning. Dan volgde de woede, die zich kenmerkte door de ‘waarom’-vragen. In veel van wat ze las, herkende ze zichzelf. Ze had een antwoord willen vinden op de vraag waarom haar moeder was gestorven.

Dat ze die niet had gevonden in Annet’s bezittingen, stond los van het feit dat ze onderhevig was geweest aan een bepaalde fase. De vorm die een persoon gaf aan de verwerking van het verlies, was individueel. Ze was geen cent wijzer geworden van het uitpluizen van haar moeder’s spullen. Die teleurstelling had haar somber gemaakt. Het was of het verdriet opnieuw begon, met een nieuwe invalshoek erbij: het uitblijven van een antwoord. Nu werd het door het krantenartikel een beetje verzacht. Dit waren de bijna verplichte figuren die rouwenden doormaakten.

Het was bijna beledigend om te lezen dat wat zij ervoer - dat grote verdriet - werd gedefinieerd tot een proces, in slechts een klein aantal woorden. Toch was ze niet ongevoelig voor de troost, die ervan uitging. Het was niet gek wat ze deed, ze was niet bezig krankzinnig te worden. De psycholoog schreef dat het moeizaam verliep. Het woord proces deed vermoeden dat het allemaal niet zo diep stak, maar de rouwenden bleven er intensief en langdurig mee bezig, voordat ze zich weer harmonieus voelden.

Bij het lezen van de afsluitende conclusies kwam het in Cox op dat ze die keer op het strand, een aantal weken geleden, helemaal geen ingeving van haar moeder had gekregen. Het was de wind geweest, die de blaadjes van haar schrift had laten wapperen. Toevallig was haar oog gevallen op het stukje over het speuren. Dat had haar in beweging gebracht. Nu las ze in de krant dat het hoorde bij haar individuele invulling van het rouwproces.

Waarom zou mijn moeder me ook op een zoektocht hebben gezet, als zij aan gene zijde al wist dat dat geen antwoord zou opleveren, dacht Cox. Dat dwaalspoor heb ik voor mezelf uitgezet.

Ze vouwde de krant op en schrok van een uitroep.

‘Jemig!’ riep een vrouw uit. Ze sloeg geschrokken de hand voor haar borst. ‘Ik ga vijfentwintig jaar terug in de tijd!’

De vrouw, die Cox op een eindje in de zestig schatte, werd ingehaald door haar man, die een paar passen achter haar aan liep. ‘Nou, doe maar dertig,’ zei hij droog, ‘maar ik zie wat je bedoelt.’

De onbekende vrouw liep naar Cox toe en gaf een bepaalde hoogte aan. ‘Jij moet Cox zijn, de dochter van Annet van Haasteren. Ik heb je voor het laatst gezien toen je zó was.’

‘Ja, dat ben ik,’ zei Cox, een beetje overdonderd. ‘en van Beschier van der Linden.’

Ze schudde haar hoofd, haar grijze krullen deinden mee. ‘Je bent sprekend je moeder.’

‘Mijn moeder is…’

‘Dat weten we, lieverd. Dat heeft Frans Tuitert ons verteld. We vinden het verschrikkelijk, zo’n jonge vrouw. Door zo’n zinloos ongeluk.’

‘U kende mijn moeder dus?’

‘Ja, wij hebben je moeder gekend vanaf dat ze een meisje was, een paar jaar jonger dan jij nu.’

Cox groef in haar geheugen. Zij kende deze mensen niet, maar ze wisten wel van haar familie af.

‘Ja, zie je, dat zit zo…’ De vrouw onderbrak zichzelf. ‘Nee, ik moet anders beginnen. Ik heb je laten schrikken, maar ik schrok zelf ook. Net als mijn man, denk ik. Normaal gesproken stellen we ons netjes voor, hoor. Ik ben Corrie en dit is mijn man, Bob van Veen.’

Cox probeerde zo goed mogelijk op te staan vanuit het hoekje waarin ze zichzelf had gemanoeuvreerd. Ze schudde Corrie en Bob de hand.

‘Is het goed als we even aanschuiven?’ vroeg Corrie.

Een beetje verbouwereerd knikte Cox. Het echtpaar nam plaats.

‘We hebben al dertig jaar een strandhuisje hier in Bergen. In het seizoen zitten we hier zo vaak mogelijk. We komen uit Amsterdam.’

Dat had Cox al gehoord aan hun accent. Ze wilde net opmerken dat Bob en Corrie opa en oma

Van Haasteren ook moesten hebben gekend, toen Frans aan het tafeltje verscheen.

‘Zo, familie Van Veen, zagen jullie iets bekends aan dit jonge snoetje?’

Bob gaf de barman antwoord. ‘’t Is precies zoals jij zegt, Frans. We zagen Cox hier zitten en schrokken van de gelijkenis. Ze is twee druppels water haar moeder.’

‘Die niet meer onder ons is, erg genoeg. Maar ik kom dit meisje bij jullie weghalen. Ze moet aan het werk.’ Hij stak zijn hand uit om Cox aan te sporen. ‘Ga je mee, Cox?’

Corrie wilde graag het gesprek voortzetten. ‘Zeg, we vinden het leuk als je ons eens opzoekt bij ons strandhuisje. Het is die kant op…’ ze wees in noordelijke richting, ‘…nummer negenentachtig.’

‘Oh, wat leuk! Dat is goed, ik kom een keertje.Tot ziens.’

Ze volgde Frans naar de keuken. ‘Jij kende die mensen dus ook?’

‘Of het mijn eigen ouders zijn. Ze komen hier al jaren. Je kunt gerust eens naar ze toe gaan. Het is goed volk.’

Meneer en mevrouw Van Veen verdwenen al gauw uit Cox’ gedachten. Zodra ze de keuken binnenstapte, werd ze opgenomen in de hectiek. De koks waren bezig aan het fornuis, waar pannen sisten en stoomden. Hun rappe handen waren bezig met grote messen om vlees te snijden. Ze klopten met een garde in een kom, of ze gooiden de aardappelen op om ze te om te keren in de pan. Ze riepen naar elkaar, ze lachten met elkaar. Boven die bedrijvigheid uit speelde de radio. Frans liep nog eventjes kort met haar door wat hij eerder al had uitgelegd.

Cox begon met haar werk. Opeens was ze bloednerveus en verlegen. Als ze maar niks fout deed, als de koks haar maar niet uitlachten.

Er stond een trolley vol met afwas, maar zo gauw ze die had weggewerkt, stond hij weer vol met vuile vaat uit het restaurant. De werkbank achter haar stond vol met gebruikt servies en bestek. Alsof dat nog niet genoeg was, moesten de pannen, messen en snijplanken uit de keuken ook worden afgewassen. De vaatwasser was voortdurend bezig. Hoe de machine werkte, had Cox gauw door. Ze had iets meer moeite met het opbergen van de spullen en moest het een paar keer vragen aan de koks. De mannen hadden er de grootste lol in om haar verkeerd te sturen.

Ze was onwennig in de keuken, waar het hard aanpakken was. Op haar wangen verscheen een hoogrode blos van inspanning. Ze voelde zich onhandig en traag.

Achter de vaatwasser lachte ze mee met de grapjes die de koks onder elkaar maakten, als zij er maar niet het slachtoffer van werd. Maar ze moest ze weer om hulp vragen.

‘Waar moeten deze messen opgeborgen worden?’ vroeg ze aan Tim, de hulpkok.

‘Achter mijn riem, lekker ding. Je denkt toch niet dat ik ongewapend Bergen in ga!’

De andere koks reageerden hilarisch.

Cox werd moe en ze raakte geprikkeld. ‘Als je zodirect misgrijpt naar je messen, is het je eigen schuld!’ Ze schrok van haar eigen brutaliteit.

‘Wo-wo-wo, dit katje kan mauwen en van zich afblazen!’ Peter, de chefkok, knikte waarderend. Die kleine had haar temperament hervonden. Gelukkig maar, want haar te hulp schieten zou haar afschilderen als een sulletje, die niet voor zichzelf kon opkomen. Het sprak in het voordeel van het meisje dat ze zich niet liet voorstaan op de banden die ze had met ‘Het Seizoen’. Haar vader was tenslotte de eigenaar en ze kende Frans Tuitert vrij goed.

Het leedvermaak tegenover de nieuwe had lang genoeg geduurd. Ze had dat zelf opgelost met haar geërgerde kreet. Hij riep Tim tot de orde.

‘Tim, nu serieus. Zeg Cox waar de messen moeten liggen.’

Cox wiste zich het zweet van haar voorhoofd. Ze stond versteld van haar uitroep, maar ze zag wel het effect ervan. Die les zette ze secuur weg voor zichzelf: zo werkte dat dus. Zo verwierf je je eigen plek.

            ‘Hoe ging het?’ vroeg Marie, toen Cox in de auto stapte.

Vermoeid liet ze zich tegen de leuning aan zakken. ‘Ik heb nog nooit zoveel afwas bij elkaar gezien.’

‘Mag je terugkomen?’

‘Ja, morgen al. Maar eerst slapen. Ik ben bekaf.’

 

Cox sloeg altijd linksaf als ze het strand op ging. Nu liep ze vanaf de strandopgang rechtsaf, waarbij ze meteen ‘Het Seizoen’ passeerde. Ze keek omhoog naar het terras. De drukte moest nog op gang komen. In gedachten bevond ze zich al weer in de hectiek van de keuken. Na die eerste, moeilijke avond waarop ze alles nog moest leren, was het beter gegaan.

Ze was inmiddels aardig thuis op haar werkplekje en ze raakte thuis in de gang van zaken. Ze wist nu waar alles stond en hoe de koks graag hadden dat ze hun spullen opborg. Na vijf avonden keek ze niet meer vreemd op van de enorme hoeveelheid vaat. Het was hard werken en Cox viel na afloop doodmoe in bed.

Als ze bij ‘Het Seizoen’ aan het werk was, was ze ook op het strand, maar op een heel andere manier dan wanneer ze op haar eigen houtje ging. Ze vergeleek die keren met elkaar. Hoe ze heel alleen dingen zat uit te denken op het zand tegenover het werk in de keuken. Ze was in de afgelopen maanden heel vertrouwd geworden met de zee. Als ze haar fiets op slot zette tegen de houten afrastering, wist ze aan het geluid van de golven hoe ze eruit zagen. Aan de geur van het zeewater, kon ze voorspellen wat voor kleur de zee had. Ze wist bij welke weersomstandigheden het zand begon te stuiven. Eb en vloed waren ingesleten begrippen geworden voor Cox. Nog voordat ze de zee kon zien, wist ze hoe hoog het water stond of bij eb hoe breed het strand was. Ze las de getijden, zoals iemand anders op zijn horloge keek, Cox kon er vrij precies de tijd aan aflezen.

Ze was vaak op een nagenoeg verlaten strand geweest. Bij regen ging ze niet, maar kou of harde wind maakte haar niet uit. Toen het voorjaar werd, werd het drukker op het strand. Van alleen maar wandelen, in de winter, zag ze het recreëren veranderen naar een verblijf dat enkele uren tot een dag kon duren. Mensen sjouwden steeds meer spullen het strand op. In mei begonnen de moedigsten het water uit te proberen, om er rillend weer uit te komen. Nu, in juli had het een prettige temperatuur en koelde je lekker af na een zonnebad.

Cox dacht dat ze zo langzamerhand alle verschijningsvormen van de zee wel had meegemaakt, maar bij nacht was ze nog nooit op het strand geweest. Nu was het donker als ze door Marie werd opgehaald na haar werk. Na de eerste paar avonden was ze te moe geweest om op haar omgeving te letten. De laatste avonden was ze bovenop de strandopgang blijven staan, tot de BMW arriveerde. In de rust van de avond kreeg de zee haar eigen stem terug. Niet langer overstemd door het lawaai dat de strandgangers overdag produceerden.

Haar eigen stem, maar ’s avond klonk die anders. Zachter, fluisterend. Het strand was donker en het water zwartzilver, met wit oplichtende schuimkoppen. Met een wassende maan aan de hemel was er op het water een zilveren baan licht getekend, die bewoog en leefde. In de stilte van de nacht kon Cox de branding horen bruisen. Vlak naast haar, op het duin, was van het helm

niet meer over dan zwarte sprieten. Het waren nog maar silhouetjes, die bogen in de avondbries. De toppen van de duinen werden beschenen door de maan, de flanken waren in donkere schaduwen gehuld. Terwijl ze wachtte op Marie, hoorde ze het zand naar beneden suizen. ‘De zee heeft vele gezichten,’  had ze al eens in haar schriftje geschreven, maar dit avondtoilet kende ze nog niet. Ze genoot van de nachtelijke schoonheid. Het was of het duister de scherpe kantjes wegnam. De zee vertoonde zich aan haar in een mildere vorm.

Cox stond daar op een avond, luisterend naar geluiden die de stilte benadrukten, tussen de maanbeschenen duintoppen, toen het krantenartikel over rouwverwerking opnieuw in haar gedachten kwam. Bijna ongemerkt gleed het haar herinnering binnen, maar het bracht wel meteen een gevoel van verlatenheid mee. De psycholoog had het kundig en duidelijk verwoord, dat hele verwerkingsproces. Hij had gelijk: er zaten vele kanten aan verdriet. Je beleefde het steeds opnieuw, vanuit voortdurende nieuwe invalshoeken, maar een einde kwam er niet aan. Je kon het ondergaan en je kon ernaar kijken, op vele manieren, maar je kwam er niet onderuit.

Het koude, eenzame gemis drukte op haar schouders. Het woog al maanden veel te zwaar. Als een stille, sombere metgezel verliet het verdriet haar nooit. Ze functioneerde, ze ging naar school, naar het strand, naar haar werk, maar het was er altijd, al was de mate waarin verschillend.

Ze wilde haar moeder terug. Een primitief, onverwoestbaar en eenduidig verlangen schreeuwde om haar. Cox keek de strandopgang af en ze kon Annet zien naderen. Haar lachende gezicht opgeheven naar haar dochter, haar slanke benen, waarin de spieren zich spanden om de zanderige, houten trap te beklimmen. Haar haar waaide voor haar gezicht. Maar als het echt was, dan zou Cox de schrik om het hart slaan. Annet had haar leven verloren, maar het leven in zijn geheel was doorgegaan. Hoe moeizaam het ook ging, Cox leefde verder. Ze hoefde maar naar de vijf maanden te kijken die er sinds haar moeder’s overlijden gepasseerd waren. Ze kon niet zeggen hoe ze het deed, maar leven zonder moeder was mogelijk.

 

Het was een paar uur voordat ze moest beginnen bij ‘Het Seizoen’ en ze ging op bezoek bij Bob en Corrie van Veen., zoals ze haar voorgesteld hadden. Bob zat voor het houten gebouwtje op een klapstoel zijn krant te lezen.

‘Hé!’ Hij begroette Cox enthousiast en riep naar zijn vrouw die binnen bezig was: ‘Corrie, kom eens kijken wie we hier hebben!’

Corrie van Veen kwam het huisje al uit met een klapstoel in haar handen, die bedoeld was voor Cox.

Die snoof: ‘Hmm, wat ruikt de koffie lekker!’

‘Je doet toch wel een bakkie mee?’ riep Corrie, alweer binnen om het water op het filter te gieten.

‘Ja, lekker… Mag ik misschien even binnen kijken?’ vroeg Cox.

‘Kijk gerust even rond in onze residentie!’ noodde Bob.

Cox deed het vliegengordijn opzij en stapte op de planken vloer van een minihuisje, waar Corrie water gekookt had op een gaspit. Op een provisorische aanrecht, dat onder het enige raam geplaatst was, stond de koffiekan, naast een jerrycan met water. Er waren open kastjes met een kleine voorraad aan boodschappen. Tegenover het aanrecht met gaspit was een brede zitbank, die als bed gebruikt kon worden. De bank stond iets hoger dan gebruikelijk en de ruimte eronder werd gebruikt als opbergplaats. Op een plank boven de bedbank stonden boeken. Cox zag speelkaarten liggen, dobbelstenen en tafelspellen. Achter het bed was nog een hoge kast.

‘Mag ik even kijken?’ vroeg ze aan Corrie.

‘Trek maar open, hoor.’

Op een legplank lagen waxinelichtjes, voor in de windlichten en lantaarns, die overal in het huisje stonden en hingen. Het was de enige verlichting, elektriciteit was er niet in het huisje. Ernaast lagen keurig opgevouwen badlakens en fleecetruien voor koudere dagen.

Onder de plank stond een schepnet, een vlieger en strandspeelgoed voor de kleinkinderen.

‘Bob, klap jij het tafeltje even uit? De koffie is klaar.’

Cox liep mee om te zien hoe dat uitklaptafeltje eruitzag. Het bleek een losse klep te zijn aan de buitenkant van het huisje, die met een haak uitgezet kon worden. Corrie zette het dienblad erop.

‘Wat is dat leuk, zeg, zo’n huisje!’ Cox genoot van de primitiviteit, dat gelijk het verblijf op het strand comfortabeler maakte.

‘Het is donders makkelijk,’ vond Bob, ‘heb je nog nooit een strandhuisje van binnen gezien?’

‘Nee, ik vind het enig. Het is gezellig ingericht.’

Bob vertelde wat hij zelf aan het huisje had gedaan. Ze hadden het, niet lang nadat ze Bergen aan Zee als vluchtadres hadden ontdekt, kunnen kopen. ‘Het moet wel elk jaar in en uit elkaar gehaald worden. In de winter, als het in de opslag staat, moet het geschilderd worden. Het staat maar een half jaar op het stand, maar aan zee verweert alles gauw. Elke winter heeft het een lik verf nodig.’

Cox bedacht dat je met zo’n huisje bijna op het strand kon wonen. Ze bekende: ‘Wat zou ik dolgraag zo’n huisje willen hebben. Ik hou zoveel van het strand en de zee. Ik zou er het liefst altijd willen zijn. Zo’n huisje lijkt me ideaal.’

Het was Cox’ eerste bezoekje aan het echtpaar, nadat ze een ruime week eerder in de gauwigheid hadden kennisgemaakt in ‘Het Seizoen.’ Het gesprek dat zich ontspon, lag in het verlengde van die kennismaking. Bob vertelde in vogelvlucht hun levensverhaal. Hij was gepensioneerd en Corrie had het gezin van vier kinderen grootgebracht. De echtelieden genoten van hun vrije tijd. Ze hielden van Amsterdam, maar eveneens van het strandleven in Bergen aan Zee. Toen de kinderen opgroeiden waren ze in het weekend vaak op het strand. Nu, als het weer het toeliet, dagelijks, zolang als het seizoen duurde.

Het was Cox’ beurt om het nodige te vertellen. Ze zei dat ze op de Havo zat, in Bergen. De tweede klas zat erop. Ze was overgegaan naar de derde. Haar vakantiebaantje was werken in ‘Het Seizoen’ en de avond waarop zij de familie Van Veen had ontmoet, was haar eerste avond.

‘Bevalt het,’ vroeg Bob, ‘om ’s avonds te werken?’

‘Ik kan het nergens mee vergelijken. Het is mijn eerste baantje.’ Ze dacht even na. ‘Ik vind het wel vermoeiend, maar gelukkig kan ik uitslapen, omdat het zomervakantie is.’

Cox voelde zich op haar gemak in gesprek met het wat oudere echtpaar. De conversatie volgde een wat wonderlijke lijn. Bij een eerste bezoek was het niet gebruikelijk dat de gesprekspartners al iets van je voorgeschiedenis af wisten. De eerste ontmoeting was niet veel meer geweest dan een wat gehaast handen schudden. In Corrie’s verschrikte kreet had echter wel de herkenning gelegen. De Van Venen kenden Cox’ familie, via moeder’s zijde.

Het was Cox’ beweegreden geweest om het echtpaar op te zoeken. Gedeeltelijk om gehoor te geven aan de vriendelijke uitnodiging, maar zeker ook om het een en ander te horen over haar moeder als meisje.

‘U heeft mijn moeder gekend,’ Cox bracht Annet te berde, op het moment dat ze dat geschikt achtte, ‘als ik op uw schrik moet afgaan, toen u mij zag zitten in het restaurant.’

‘Kennen is een groot woord, hoor.’ Corrie schrok opnieuw een beetje. Je werd niet alle dagen tegenover een jong meisje gezet, dat zo’n beladen familiegeschiedenis had. Cox behandelde het zware onderwerp van haar moeder’s overlijden niet al te omzichtig. Er rustte geen taboe op. Ze dacht daar eventjes over na en vond het toen eigenlijk logisch. Het was nogal wat, je moeder verliezen. Daar wilde je niet alleen over praten, daar móést je over praten. Tegelijkertijd welde haar medelijden voor Cox op. Voor dit meisje waren geen gesprekken meer mogelijk over onderwerpen die meisjes te bespreken hadden met hun moeder. Ze dacht aan de uiteenlopende vragen waarmee haar dochters haar bestookt hadden. Annet was er niet meer om die te beantwoorden. Droeg haar vader, de stille, Zeeuwse Beschier van der Linden nu alleen de zorg voor haar?

Haar man had het gesprek overgenomen. ‘Het was meer hérkennen.’

Corrie nam opnieuw deel: ‘Weet je, we komen hier al zoveel jaar in het zomerseizoen. Je maakt mekaar mee. Bob en ik kunnen ons je moeder nog heel goed herinneren. Ik zie haar nog zo voor me als jong meisje. Hoe ze opgroeide, met jongens uitging, verkering kreeg met je vader.’

‘Elk jaar als we hier het huisje opzetten, aan het begin van het seizoen, zagen we de vaste gezichten weer terug. Daar hoorde je moeder ook bij, samen met je grootouders. In de eerste jaren zag je dat snoetje erg veranderen. Je zag haar opgroeien.’

Zijn vrouw nam het over: ‘Het was niet zo dat we dagelijks contact met elkaar hadden. Maar in de loop van de jaren leer je de vaste kern kennen. Hier,’ ze wees in beide richtingen, ‘de mensen met een strandhuisje. Die worden zowat buren. Dan het personeel in de paviljoens, zoals Frans Tuitert. Zelfs van de reddingsbrigade kennen we verschillende mensen.’

‘Toch denk ik dat u me nog heel wat kunt vertellen over mijn moeder toen ze jong was.’ Cox merkte niet dat de nieuwsgierigheid duidelijk in haar stem te horen was.

‘Ach ja, hoe ging dat…’ Corrie liet de vele zomers aan het Bergense strand de revue passeren. ‘Tja, omdat je hier zo’n vast stekkie hebt, kom je wat vaker in de paviljoens dan het losse volk. Daar maakten we je opa en oma mee… Je moeder… We spraken het nooit af. Dat niet. Zulke nauwe banden hadden we niet. Maar we hebben wel gezien dat je vader en moeder je meebrachten als ze hier op zondag kwamen lunchen. We hebben je in de kinderwagen zien komen…’

Cox lachte. ‘Dat is grappig. Ik zou u dus ook dingen kunnen vragen over mezelf toen ik nog klein was.’

‘Je kunt het proberen, maar op ons moet je niet blind varen.’ Corrie zag wel dat het meisje hevig verlangde naar informatie over haar moeder. Het was belangrijk dat Cox begreep dat zij haar niet alles konden vertellen.  ‘Je ziet van alles, je vangt verhalen op en met dat alles vorm je jezelf een beeld.’

Bob dacht dat zijn vrouw dit nuanceerde omdat ze niet wilde roddelen, iets waaraan hij zelf ook een hekel had. ‘Wat natuurlijk niet hoeft te kloppen.’

Cox voelde de terughoudendheid van de Van Venen om uit de school te klappen. ‘Mmm, ik begrijp het. Er zitten – hoe zeg je dat – gaten in jullie waarneming.’

‘Dat kun je wel zeggen.’ Bob was het met haar eens. ‘Ik denk dat we jou ook al een aantal jaren niet meer hebben gezien.’

‘Daar heb ik ook al aan gedacht.’ bekende Cox. ‘Ik vroeg me af waarom ik u beiden niet herkende. Het moet al jaren geleden zijn dat ik u heb gezien en het is duidelijk niet blijven hangen. Het enige raakvlak waren de zondagse lunches. Die zijn al jaren niet meer voorgekomen. Om de een of andere reden is dat een beetje uit de mode geraakt bij ons thuis, denk ik.’

Corrie zoog haar lip naar binnen. Er zullen wel meer dingen bij jouw thuis zijn veranderd nadat je moeder is gestorven, dacht ze.

Bob wilde het gesprek een beetje luchtig houden. Hij hoorde nog Cox’ liefdesverklaring aan de zee. Hij plaagde: ‘Of je komt nog maar weinig op het strand…’

‘Ha!’ lachte Cox. ‘Ik zit zo vaak op het strand dat zelfs mijn fiets het blind weet te vinden. Maar ik ga altijd links de opgang af. Dat is niet jullie wijk.’

Ze trok haar tas naar zich toe. Aan het aantrekken van de wind voelde ze dat de tijd verstreken was. Ze zag aan de hoek, waaronder haar schaduw op het zand viel, ongeveer hoe laat het was. Om dat voor zichzelf te bevestigen, keek ze om naar het water. Afnemend tij maakte een ander geluid dan opkomend tij. Ze had tijdens het gesprek met de Van Venen eveneens de signalen rondom haar opgevangen. De meeuwen scheerden anders over het strand dan voordat de wind aantrok. Ze rook het natte zand, dat niet meer door het water bereikt werd, nu het eb werd. De stemmen van de mensen in de branding verwijderden zich van haar. Het moest tegen vieren lopen. Ze keek op haar horloge: acht voor vier.

‘Ik moet nu gaan. Ik moet om vier uur beginnen.’ Cox stond op en gaf Bob en Corrie een hand. ‘Ik vond het heel leuk om met u te praten.’

‘Wij ook met jou.’ zei Bob, die haar hand in zijn beide knuisten nam.

‘Kom nog eens!’ Ook Corrie had erg van het jeugdige gezelschap genoten.

De loop van het gesprek ging door Cox’ hoofd. De Van Venen en de Van der Lindens kenden elkaar al jaren, zij het niet van al te dichtbij. Bob en Corrie wisten dingen die zij was vergeten of die ze nooit had kunnen meemaken. Anderzijds kon zij hun kennis weer aanvullen. Het echtpaar had evenwel een voorsprong in de informatie. Dit gaf voor Cox de doorslag. ‘Als ik u nog eens wat vragen wil over mijn moeder, mag dat dan?’

Onbedoeld klonk het als een smeekbede. Corrie’s moederhart ging uit naar het half verweesde meisje. Ze begreep heel goed dat het verlangen om herinneringen aan te vullen groter werd, naarmate de mogelijkheid daartoe kleiner werd. ‘Natuurlijk, ik hoop alleen dat we ze kunnen beantwoorden.’

‘Doe je vader de groeten van ons.’ zei Bob.

‘Dat zal ik doen. Ik heb hem en Marie al over u beiden verteld.’

Corrie kon het niet helpen dat ze echode: ‘Marie…?’

‘Zij woont bij ons in. Ze is Frans en ze zorgt voor ons.’

Oh, gelukkig, er wordt dus voor je gezorgd, dacht Corrie. Beschier was op haar altijd zo timide overgekomen, zo onpraktisch. Zo’n man kon nooit de opvoeding van een puber aan.

En was Marie soms meer? Mannen ook, ze haalden zo weer een andere vrouw binnen, als hun bed maar warm bleef. Corrie keek het slanke figuurtje van Cox na, die met de schoenen in haar hand door het zand ploegde. Bruine benen onder een korte broek, tas over haar schouder. Het was beslist een dapper meiske. Ze snoof.

‘Diepe gedachten, vrouw?’ vroeg Bob, die dat geluidje heel goed kende.

‘Ik betrap mezelf erop dat ik dezelfde gedachte over haar vader had, als ik ooit over haar moeder had.’

‘En die is…?’

‘Nou, moet ik je dat nog vertellen? We hebben toch al eerder tegen elkaar gezegd dat Annet een flirt was. In haar jaren als jonge meid toch zeker.’

‘Van de doden niets dan goeds, mijn Corrie.’

‘Ik zal geen kwaad woord over Annet zeggen tegen haar dochter, maar de jeugd is kien tegenwoordig. Cox lijkt me een meisje dat één en één bij elkaar kan optellen.’

‘Beschier is geen rokkenjager.’ Zo had Bob de vader van Cox nooit ingeschaald.

‘Dan heeft Cox de natuur van haar vader.’ besloot Corrie. Ze pakte de koffiebekers op en bracht ze in het huisje.
 

 

zee 4 zee 4