‘Ja, daar heb je haar, hoor! De lekkerste serveerster van Bergen en omstreken!’ De stem van Ton Leenderts bracht het volledige terras van ‘Het Seizoen’ bulderend op de hoogte van Cox’ aanwezigheid. Ton’s onduidelijke werkzaamheden lieten hem altijd tijd om bij goed weer bij het paviljoen neer te strijken. Hij was steevast in het gezelschap van een assistente, zoals hij de blondines noemde, die hij meebracht. Ton was sinds jaar en dag vaste gast van de strandtent. Cox bleef hem met alle egards behandelen, maar de bourgondische vijftiger had de grenzen een stukje in zijn eigen voordeel verschoven. Zo hoorde bij hun begroeting drie smakzoenen, die Cox hem inmiddels toestond, zonder er iets bij te voelen. De hand over haar billen vergaf ze hem. Ton had heel wat te besteden en deed dat ook. Als hij kwam, reed hij zelf, maar na zijn vertrek moest zijn assistente zijn auto besturen. In de avonduren kwam hij ook regelmatig. Dan bracht hij vaak ‘relaties’ mee. De maaltijden die het gezelschap bij die gelegenheden nuttigde, vielen onder de noemer ‘zakelijk etentje.’
‘Goedemiddag, Ton, dacht je dat ik er niet zou zijn?’ Ze boog zich over hem heen voor de zoenen. Een warme hand streek over haar bil.
‘Dat zou me teleurgesteld hebben, Coxie.’
‘Je weet toch dat ik in de zomer niet eens tijd heb om naar een dokter te gaan?’
‘Heb jij niet nodig, wijffie, je ziet er patent uit.’
‘Dank je, Ton, het zal de zeelucht zijn. Wees gerust, tot oktober ben ik hier iedere dag te vinden.’ Cox richtte zich op en bekeek zijn gezelschap. Weer een ander blondje. Weer zo’n prachtige meid, zonder al te veel verstand, die zich met Ton Leenderts inliet. Ze begroette haar beleefd. ‘Dag mevrouw.’
‘Dit is Nina.’ Ton streek met een bezittersair de hand van de blondine. Hij gromde zacht.
Cox hield haar dienblad horizontaal vastgeklemd tussen haar linkerpols en haar heup. Ze deed of ze de verhouding tussen de oudere man en de jonge vrouw niet had opgemerkt. ‘Wat kan ik brengen?’
‘Ik begin met een Chablis.’ zei Ton.
Hij liet het aan Nina zelf over om te bestellen. Cox noteerde een tonic voor haar.
Ton riep haar na: ‘Oh, en de krant van vandaag, Cox,’ het woord ‘alsjeblieft’ maakte niet standaard deel uit van Ton’s vocabulaire, ‘Nina heeft het artikel over de overval van gisteravond op de Aldi nog niet gelezen.’
De gedachte dat Nina er ook niet uitzag als een krantenlezeres, ging bij Cox ten onder bij die aan de overval zelf.
Marie had het ter sprake gebracht, nadat ze Cox die ochtend ‘goedemorgen’ had gewenst. Zij had de krant al gelezen.
‘Doodeng! De Aldi is overvallen! En dan te bedenken dat ik er gister nog geweest ben. En nu… die arme mensen daar. Och, wat zal de schrik er diep inzitten!’
Het geschrokken personeel van de supermarkt had getuigd dat de overval met professioneel gemak was gepleegd. Het ontbreken van schade en geweld kon bewondering afdwingen, als het geen misdrijf was. De dagopbrengst was buit gemaakt. De twee Aziatisch uitziende daders, een man en een vrouw, hadden het personeel met de schrik en een lege kas achtergelaten. De caissière, die het geld had overgegeven, had gezegd dat er zowat geen woord was gevallen, maar de loop van een pistool kon zeer welsprekend zijn. Ze had het geld meegegeven.
Van de daders ontbrak ieder spoor.
Het was het gesprek van de dag in het paviljoen. Zelfs enkele Duitse gasten hadden het erover. Cox hoorde een echtpaar zeggen dat ‘Bergen toenemend crimineel werd’.
Ferdie was al op de zaak toen Cox daar arriveerde. Hij had het ook gelezen. ‘Slecht voor de business, in een dorp dat het van het toeristenseizoen moet hebben.’ merkte hij op.
‘Hoho, in de winter gaat het leven hier ook gewoon door, hoor,’ wees Cox de Zeeuw terecht. ‘en zo’n overval-golf is nog nooit voorgekomen.’
‘We hebben er nu wel mee te maken, èh?’
‘Er zullen mensen weg blijven, vanwege dit soort gebeurtenissen, maar ik denk niet dat wij dat gaan merken. Overvallen kunnen overal plaatsvinden. Dat zou betekenen dat je nergens meer heen kunt.’
Cox legde de krant op het dienblad bij de bestelling voor Ton en zijn dame. Ze wachtte tot ze alle bestellingen die ze had opgegeven bij elkaar had en liep het terras op. Bij Ton en Nina liet ze de Chablis, de tonic en de krant achter. Terwijl ze de rest van de drankjes uitserveerde, weerklonk achter haar de wat schrille stem van Nina, die uitriep: ‘God, dat wil ik toch helemaal niet weten!’
Vanuit haar ooghoek zag Cox dat de blonde vrouw de krant teruggaf aan Ton.
Het was ongeveer dezelfde reactie als van Cox zelf, toen ze zoveel jaar geleden op de redactie van de krant op zoek was gegaan naar de berichtgeving rond het ongeluk van haar moeder. Jean-Michel had haar op een gedachtenspoor gezet, dat ze argeloos had opgevolgd. Marie had de afspraak gemaakt. Op een dinsdagmiddag waren ze naar Alkmaar gegaan, omdat Cox dan vroeg uit school was. Nu haar nieuwsgierigheid was aangewakkerd, wilde ze het naadje van de kous weten.
De werking van het apparaat waarmee ze door de oude kranten konden zoeken, werd hen uitgelegd. Cox nam erachter plaats en Marie keek over haar schouder mee. Na een tijdje zoeken, vond Cox wat ze zocht. Ze las en Marie las mee. …flauwe bocht… te hoge snelheid… macht over het stuur kwijt… tegenligger… frontaal… op slag dood…
Cox kon niet verder lezen. Ze sloeg de handen voor haar gezicht. ‘Ik wou dat ik dit nooit had gelezen!’
Tot op dat moment had Cox zich geen beeld kunnen vormen van het ongeluk. Nu wist ze precies waar en hoe het was gebeurd. De beschrijving van de zware botsing was helder genoeg om als een film met alle afgrijselijke details in haar hoofd afgespeeld te worden.
Marie trok het meisje tegen zich aan. Ze bedankte links en rechts voor de vriendelijke medewerking en loodste Cox naar buiten, zodanig, dat de mensen op de redactie niet konden zien dat ze huilde. Ze mompelde troostende woordjes. Door haar stevig te knuffelen, bij de auto, hoopte ze de pijn te kunnen wegnemen.
De Française kon zichzelf wel voor het hoofd slaan. Natuurlijk had ze Cox moeten tegenhouden. Ze had een dergelijke expeditie nooit moeten goedvinden. In dit geval had ze Beschier’s gebrek aan betrokkenheid verkeerd uitgelegd. Hij had zijn kind zo min mogelijk verteld om haar te sparen. Als hij het doel van hun uitje gekend had, had hij het ongetwijfeld verboden. Marie kon de uitbrander van haar werkgever begrijpen, als hij haar die gaf. De spijt die ze voelde over deze onderneming, was op zich al straf genoeg.
Cox had een eerlijke wens gehad om informatie aan te vullen. Omdat hij makkelijk te vervullen was, had Marie hem gehonoreerd, maar ze had de gevolgen beter moeten inschatten. Deze actie maakte de wonden weer open en die waren nog zo vers.
Marie zat stilletjes achter het stuur op weg naar huis. Ze zon op een manier om een gesprek over deze ervaring zo goed en zo pijnloos mogelijk in te leiden, om Cox te helpen dit te kaderen.
Cox had echter haar eigen manier om hiermee om te gaan. ‘Mag ik zo dadelijk nog even weg?’
Nu is ze me weer voor in het vinden van een oplossing, dacht Marie. Ze wist inmiddels dat Cox’ bezoekjes aan het strand een bepaald doel dienden. Daarom verbood ze ze niet. Het moest wel therapeutisch zijn. Cox had al zoveel meegemaakt, dat het afwijkend gedrag had kunnen opleveren, maar het meisje vertoonde geen abnormale trekken. Ze vond kennelijk een uitlaatklep in haar wandelingen langs de vloedlijn.
‘Een uurtje, schat. Dan gaan we eten.’
Terug in het dorp, gaf Cox opnieuw het vertrouwde beeld te zien van een gehaast meisje met een tas over haar schouder, roffelend over de traptreden, op weg naar de schuur om haar fiets te pakken. Ze vertrok snel, alsof ze zich verheugde over de ontmoeting met een geliefde.
Cox was nog niet toe aan het delen van al haar tegenstrijdige gevoelens. Ze was wel nader tot Marie gekomen, dat wel. Had ze haar niet toevertrouwd dat ze haar moeder eventjes vergeten was op één van de eerste dagen in Bordeaux? Ze kreeg knuffels en kussen van Marie, maar zelf was ze er vooralsnog niet scheutig mee. Marie kreeg een percentage van haar vertrouwen. Het overgrote deel van haar bekentenissen kwam in het schriftje terecht.
…Vanmiddag heb ik ervaren wat het is om iets niet te willen wat je eerst wel wilde. Nu wil ik terug in de tijd. In de tijd van voor deze wetenschap. In de tijd dat mama nog leefde. Ik weet nu hoe het ongeluk gebeurd is. Zoals het daar stond in de krant: zoiets walgelijks kan mijn moeder toch niet overkomen zijn? Kan een leven zo abrupt eindigen? Mensen overleven de vreselijkste ziekten en verwondingen. Mijn moeder was gezond en ze werd met één klap gedood. Ik begrijp de zinloosheid niet.
Het is net of ik een schakel mis, of ik een stukje van het verhaal kwijt ben. Dat stukje moet mij uitleggen waarom mijn moeder gestorven is. Ik wil dat vinden. Misschien zoek ik het in de verkeerde hoek, maar ik wil vanaf nu de kranten lezen. Informatie is de sleutel en kranten zijn een begin. Jean-Michel heeft wel een punt met zijn bovenmatige nieuwsgierigheid. Ik heb met mijn kop in het zand geleefd. Dat leidt nergens toe. Ik word ook speurder, op mijn eigen manier…
Cox stak het schriftje weer in haar tas. De schrik over de ontdekking zat er nog stevig in. Zolang gedachten alleen maar door haar hoofd fladderden, leken ze onwezenlijk. Door ze op te schrijven, werden haar emoties begrensd. Eenmaal op papier, werden zaken beter benoembaar. Als bedenksels in woorden gevat werden, waren ze minder eng. Ze kon haar gelijk halen met haar notities. Daarom had ze uiteindelijk ook de moed gehad om op te schrijven dat haar moeder niet aanhalig was. Geen warme armen om Cox heen…
De zee hielp haar te relativeren. Geen probleem was zo groot, of de zee was groter. Menig keer zat Cox in haar schriftje te pennen om angsten weg te zetten. Vaak genoeg ook was ze, lopend langs het water, in gesprek met de zee. Ze vertelde over haar gevoelens. Waar ze mee zat. Het eindeloze ruisen maakte haar hoofd helder. Het maakte haar rustig. Dan werd het makkelijker om op te schrijven wat haar bezighield.
Ze keek op haar horloge. Als ze nu naar huis ging, zou ze op tijd thuis zijn voor het eten.
Cox keek op de strandopgang over haar schouder. De zee liet haar nooit in de steek. In gedachten zond ze een groet naar het eindeloze water. Dag, ik kom gauw weer…
De zee stemde ruisend en fluisterend in.
Marie verbaasde zich over Cox. Wat haalde ze bij de zee? Marie zag alleen een grote plas koud, niet al te schoon water en het zand kroop altijd overal tussen.
Cox zag niet alleen het mooie van strand en zee, ze vond er antwoorden op haar vragen. Of sloot ze zelfs overeenkomsten? Marie kon de verandering niet anders uitleggen. De dag na het bezoekje aan de redactie, leek het of ze een afspraak met de zee moest nakomen. Vanaf die dag las Cox de krant, terwijl ze er eerder nooit naar getaald had.
Zelfs Beschier viel het op dat zijn dochter ’s ochtends aan het ontbijt vroeg welke katernen hij al gelezen had. ‘Cox, mijn appeltje, wat heb jij opeens een nieuwshonger! Doe je dit voor school?’
‘Op school wijzen ze ons er wel op dat het goed is voor je ontwikkeling om kranten te lezen, maar meer in algemene zin. Niet dat we het voor een project moeten doen, of zo.’
‘Of het nou ingegeven is door school of dat het spontaan uit jou komt: ik juich het toe.’
‘Ik wil niet meer ingehaald worden door akelig nieuws achteraf, dus zorg ik ervoor dat ik het uit de eerste hand heb.’
Beschier ritselde met de krant en dronk zijn koffie op. ‘Bravo,’ zei hij, om te laten horen dat hij er nog bij was, maar zijn gedachten waren alweer afgedwaald.
Cox ging naar school, Beschier ging aan het werk in de winkel. Marie bleef hoofdschuddend achter in het woonhuis boven de zaak. Haar kleintje – ze beschouwde Cox inmiddels als haar kleintje – was zo dapper. Het krantenberichtje moest een klap zijn geweest, maar de manier waarop Cox dat had weggezet, wekte bewondering. Het was of ze had besloten om de brenger van slecht nieuws, de krant, recht in de ogen te kijken. Daar was moed voor nodig. Het lag meer voor de hand om niets meer van kranten te willen weten.
‘Cox, je vader heeft me gevraagd iets voor hem te doen,’ begon Marie, toen Cox op een middag begin juni puffend van de hitte uit school kwam, ‘maar ik wil dat eerst met jou bespreken.’
Cox pakte het glas frisdrank dat Marie haar aanbood. ‘Dank je.’ Wat kon haar vader Marie in hemelsnaam gevraagd hebben, waarop zij invloed kon uitoefenen?
‘Hij heeft me gevraagd je moeders’ spullen op te ruimen.’ begon Marie voorzichtig, ‘Hij… je vader wil dat ik uitzoek wat weg kan en…’
‘Ja, ik begrijp het!’ snauwde Cox. Ze was boos, maar niet op Marie. Was haar vader werkelijk zo dom? Telde ze dan helemaal niet mee? Je mocht toch verwachten dat hij deze vraag eerst aan haar voorlegde en daarna pas aan Marie?
Marie knipperde met haar ogen bij die snauw, maar ze bleef rustig.Ze kon Cox niet vertellen dat hij zelfs het overbrengen van het voornemen aan zijn dochter aan haar had overgelaten. Dan zou ze haar werkgever afvallen. Dat wilde ze niet, maar ze voelde zich evenmin erg gelukkig over hoe het nu ging.
‘Ik wilde dit niet buiten jou om doen. Sterker nog, ik wil je erbij hebben, zodat er geen dingen weggaan waaraan jij gehecht bent.’
‘Hij doet ook maar…’ Cox hees zichzelf uit de ligstoel. Dit soort dingen kon ze er helemaal niet bij hebben. Haar moeder was dood, verdorie, dat was het probleem. Nu ging het ineens over dingen als Annet’s kleding, haar schoenen, boeken en foto’s? En het liefst onmiddellijk antwoord op die vraag? Volwassenen spoorden echt niet. Het was nu ruim drieënhalve maand geleden dat Annet gestorven was. Kon het opruimen van haar spullen opeens geen dag uitstel meer lijden?
‘Zes uur eten, toch?’
Marie knikte. Ze begreep dat Cox op weg was naar het strand èn dat de vraag verkeerd gevallen was. ‘Wil je erover nadenken, ma petite?’
‘Dat is precies wat ik ga doen, denk?’
De schuurdeur sloeg dicht met een venijnige klap. Marie trok hoofdschuddend haar tuinhandschoenen weer aan. Ze had zich over de tuin ontfermd, waarin de klimop begon te woekeren en de grond verstikt was. Tuinieren was een uitgelezen bezigheid om je hoofd leeg te maken. Of om je specifiek met één probleem bezig te houden. Het was werkelijk onvoorstelbaar hoe onnadenkend haar werkgever kon zijn. Binnen zijn vakgebied was hij niet te overtreffen. De winkel was maar een front. De meest lucratieve zaken deed Beschier in opdracht van zijn klanten. Sinds ze voor hem was komen werken, was hij steeds vaker weg.
Een middag, een dag, twee dagen. De zorg voor zijn dochter liet hij aan haar over. Hij kon ervan verzekerd zijn dat zij goed voor Cox zou zorgen. Dat was Marie wel toevertrouwd. Het gebrek aan betrokkenheid kwam kennelijk uit zijn karakter voort, niet omdat hij zich ervan vergewist had dat het thuis goed ging. Hij liet achteloos het hele huishouden aan de Franse vrouw over.
Het werk in huis, de praktische zaken, dat kon Marie makkelijk aan. Ze hield tijd over om bezoekjes te brengen aan haar eerdere werkgeefster, barones Charlotte van Tuyllinghe en ze was regelmatig te vinden in musea in de omgeving. Nadat ze in Nederland was komen wonen, had ze zich Nederlands spreken, schrijven en lezen snel eigen gemaakt. Marie las graag en was een trouw bezoekster van de bibliotheek geworden.
De zorg voor Cox hield haar steeds bezig. Het jonge meisje was bijna té dapper. Marie bewonderde de manier waarop ze omging met haar verdriet. Cox kwijnde niet, ze ging onverstoord haar gang. Van school kwamen geen verontrustende berichten over tegenvallende resultaten of spijbelen. Het meisje was nooit ziek, op een enkele keer na, als ze menstrueerde.
In de huid van haar blanke armen waren geen littekens of andere wondjes te bekennen. Ze rookte niet, voorzover Marie kon nagaan.
Ze had niet veel houvast in haar leven. De moeder was weggevallen, de vader was niet onvriendelijk, maar zeer oppervlakkig. Sinds een aantal maanden moest ze ook Marie nog plaatsen in haar overhoop gehaalde leventje. En of het niet genoeg was, was Cox verliefd geworden op een Franse jongen, die meer dan duizend kilometer bij haar vandaan woonde en van wie het niet duidelijk was of hij haar gevoelens beantwoordde. Het was genoeg om wanhopig van te worden.
Dat werd Cox niet. Cox projecteerde alles op de zee.
Ze was evenmin emotieloos. Dat liet ze regelmatig zien, als ze weer eens tegenover een onnadenkende streek van haar vader werd gezet, zoals daarnet. Als ze op gevoelsmatig gebied iets uit te knobbelen had, greep ze terug op het enige redmiddel dat ze kende: de zee.
Marie had weinig op met die koude, schuimende plas, maar ze was Cox’ benadering zo langzamerhand wel gaan begrijpen. Menselijke emoties waren vaak zo kronkelig en ondoorzichtig. Waardoor werden menselijke beweegredenen ingegeven? Hoe kwam het dat mensen soms zo onachtzaam waren voor datgene dat zo voor de hand lag? Daarmee vergeleken was de zee simpel. De zee kende eb en vloed, kwam stilletjes het strand opkabbelen en werd bij storm opgezweept tot de duinrand. De zee werd geregeerd door oerkrachten, niet door onduidelijke of slinkse emoties.
Bij de onmetelijkheid van het water vergeleken, was een mens maar een stipje. Dat de zee je gevoel voor proporties kon terugbrengen, had Cox goed gezien. Als ze steun vond bij die gedachte, moest niets haar strandbezoekjes in de weg staan.
Cox was zo verontwaardigd, dat ze het niet kon opschrijven in haar schriftje. Ze voelde zich in de steek gelaten. Hoe was het mogelijk dat haar vader niets begreep van haar gevoel? Hij zat toch in hetzelfde schuitje? Ooit moesten haar moeders’ spullen worden opgeruimd, dat begreep ze wel. Maar de manier waarop haar vader daarover begonnen was, dat had toch wel anders gekund? Hij had het eerst aan Marie gevraagd. Niks ten nadele van Marie, maar ze was toch eerder buitenstaander dan gezinslid.
Hij vertrouwde het zijn huishoudster toe. Zeker omdat die volwassen was. Zij, Cox, werd nog niet voor vol aangezien. Vaderlief was zelf ook een paar punten in aanzien gezakt. bij zijn dochter.
Cox zag zich in gedachten al door de kledingkast gaan. Kon ze dat wel opbrengen? Ineens draaide een versnelde film in haar hoofd af van haar moeder in allerlei verschillende kleding. Kreunend sloeg ze haar handen voor haar gezicht. Met elk kledingstuk zou ze opnieuw afscheid nemen. Als alle bezittingen van Annet opgespoord waren vanuit het hele huis en weggedaan, zou de woning ontzield zijn. De geest van haar moeder verdwenen… Nee, dat mocht niet gebeuren! En die domme vader van haar wilde haar erbuiten laten. Mooi niet! Gelukkig had Marie nog enig gezond verstand. Die begreep tenminste dat Cox dierbare herinneringen kon hebben aan de spulletjes van haar moeder.
Als haar vader werkelijk alles van Annet opgeruimd wilde hebben, stond hij inderdaad totaal verschillend van Cox in de beleving van zijn rouw en de nagedachtenis van zijn vrouw. Dan was het geen wonder dat hij niets van zijn dochter begreep.
Door met een potlood over een schelp te krassen, waren er al een aantal afdrukjes in het schriftje terechtgekomen. Het was een kinderlijke, gedachteloze bezigheid. Het gaf haar handen iets te doen, het gaf haar een reden om even thuis weg te zijn. Het hielp haar gedachten weer op een rijtje te krijgen.
‘Mam, hij maakt er een zootje van…’ schreef ze tussen de schelpen. Zonder dat ze het zelf merkte, dienden de woorden zich aan. ‘Hij praat over opruimen, maar hij maakt zelf de grootste bende. Hij is mijn vader, hij is jouw man, maar, sorry hoor, hij moet zich laten nakijken.
Hij praat bijna nooit met me, dus ik weet niet hoe hij zich voelt. Het interesseert hem kennelijk ook niet hoe ik me voel. Ik mis jou al zo verschrikkelijk, maar je kunt wel zeggen dat ik het ook al zonder mijn vader moet stellen.
Ik ben jou niet. Dat is het probleem, denk ik. Hij wil jou, niet mij. Maar ik ben wel de enige die hij nog heeft. Dan kan hij toch wel eens wat meer naar me omkijken?Hoe krijg ik hem zo gek?
Nou ja, ik zoek het ook wel uit. Ik zoek alles zelf uit.’
Een windvlaag blies flapperend de blaadjes van het schrift terug. Cox streek haar haar uit haar gezicht. Haar blik viel op de woorden op de bladzijde die nu voor haar lag: …speurder, op mijn eigen manier…
Wat had ze ook weer geschreven? ‘Misschien zoek ik het in de verkeerde hoek, maar ik wil vanaf nu de kranten lezen. Informatie is de sleutel en kranten zijn een begin.’
Ze was nog steeds op zoek naar het ontbrekende stukje informatie, dat de dood van haar moeder moest verklaren. Was het haar moeders’ geest die haar op dit spoor zette? Het leek of ze haar dochter wilde aanzetten tot het doorzoeken van haar spulletjes. Het was een bovennatuurlijke vingerwijzing, maar een gesproken woord of een gebaar kon niet duidelijker zijn. Ze moest het doen. Als ze zo dadelijk thuis kwam, zou ze Marie haar hulp aanbieden bij het opruimen.
Cox stond op en veegde het zand van haar billen. Het klopte! De hint die ze zojuist had gekregen, straalde haar moeders’ mentaliteit uit. Annet was een vrouw van actie geweest. Moedeloos bij de pakken neerzitten, was absoluut niet haar ding. ‘Cox, meiske, werk aan de winkel, handen uit de mouwen. Kniezen heeft geen zin.’ Dat waren uitspraken van Annet.
Cox knikte in zichzelf, alsof ze al een antwoord had gevonden op één van de vele vragen waarmee ze liep. Annet hield zoveel van het leven, ze leefde het tot in de uiterste hoeken. Opeens was ze eruit weggerukt. Zelf zou ze de zinloosheid daarvan het minst hebben begrepen en zich er zeker tegen hebben verzet. Haar daadkracht moest nu overgaan in haar dochter, zo voelde Cox dat. Passief verdrietig zijn zou ze niet hebben toegestaan. Dat zou haar overlijden nog zinlozer hebben gemaakt. Als je zelf niets meer kon betekenen in dit leven, was het aan de nabestaanden om je dood een betekenis te geven.
Ze kon haar moeder bijna zien, in haar handen klappend van instemming en ze kon haar stem zowat horen: ‘Zo zie ik het graag, mijn Cox, zo zou ik het ook doen!’
Hoe langer Cox erover nadacht, hoe logischer het haar voorkwam, dat haar moeder contact had gezocht om deze boodschap door te geven. De initiatiefrijke Annet had vanaf gene zijde een manier gevonden om haar kind te bereiken.
Cox had het begrepen. ‘Dank je wel, mam.’ Ze dacht even na en voegde er een beetje timide aan toe: ‘Wat goed dat je kwam…’
Ze zwaaide haar tas op haar rug en draaide zich om naar de zee. ‘Jij ook bedankt.’
Tenslotte was het de zee geweest die het paranormale contact mogelijk had gemaakt. Dat moest immers plaatsvinden in een omgeving waar Cox zich veilig voelde. Dat deed ze zich nergens meer dan op het strand.
Ze voelde zich getroost. Ze kreeg haar moeder er niet mee terug, maar om haar verdriet heen kwam een lichter randje. Het voelde een klein beetje zachter. Ze vroeg zich af of haar vader ook seintjes van zijn vrouw kreeg. Hij had het nooit laten merken. Dat deed Cox besluiten om het voorlopig geheim te houden. Dat had Annet er misschien wel mee bedoeld, nu ze haar dochter had uitgekozen: dat het geheim moest blijven.
Als Jean-Michel haar kon zien, zou hij het prachtig vinden dat zij ook was aangestoken door speurzin. Met een halve glimlach om haar lippen, stapte Cox op de fiets. Ze was nader tot haar moeder gekomen én tot Jean-Michel, nu ze dezelfde trekjes ontwikkelde. En, wie weet, nader tot de oplossing.
Cox bespaarde Marie een moeilijk moment door zelf aan te bieden dat ze wilde helpen bij het opruimen van haar moeder’s spulletjes. Dat deelde ze haar verzorgster mee op een moment dat haar vader er niet bij was.
‘Wat flink van je.’ zei Marie welgemeend. Ze streelde Cox’ wang. ‘Dit zal je niet licht vallen. Daarom vind ik het heel moedig dat je wilt meehelpen. Je bent een sterk, moedig meisje.’
Ik ben alleen maar op zoek naar antwoorden, dacht Cox. Degene die me sterkt, is mijn moeder. Precies de persoon om wie ik ook verdriet heb. Ze haalde onhandig haar schouders op. Ze weerde dat compliment af met een praktisch puntje. ‘Dan kan ik de spulletjes die ik wil houden uit mijn moeder’s bezittingen zoeken.’
Marie zag voor zich dat Cox de sieraden van haar moeder wilde bewaren, wellicht een aantal paren hooggehakte schoenen. Daar had het meisje niet bijster veel belangstelling voor.
Op de zaterdagmiddag die ze ervoor hadden bestemd, nam bij Marie het gevoel toe dat ze een indringer was. Het opruimen van de kleding van Beschier’s overleden echtgenote leek een inbreuk op haar privacy. Marie werd hoe langer, hoe stiller. Ze was de hele dag in de slaapkamer van haar werkgever, wat op zich al niet juist voelde. Talloze kledingstukken waren door haar handen gegaan. Ze was niet jaloers op Annet’s kledingkeuze, maar ze herkende stijl en goede smaak als ze die zag. Het was duidelijk dat Annet precies wist wat ze wilde. Tussen neus en lippen door had Beschier botweg gezegd dat, als ze iets zag, wat ze mooi vond, ze dat mocht hebben. Hij had dat vast gezegd uit fatsoen, omdat hij haar had opgezadeld met een lastig karwei. Marie kon niets aannemen, uit piëteit met de vrouw die ze nooit had gekend. Daarbij kwam nog het feit dat ze de kleding van Annet niet paste. Aan de maat te zien, was mevrouw Van der Linden een stuk groter geweest dan Marie en breder in de schouders. Haar schoenen waren maat 40, Marie droeg 37. Dat waren details waar Beschier zich niet mee bezighield.
Aan het eind van die middag, voelde Marie zich bedrukt. Ze had niet lichtzinnig over deze klus gedacht, maar dat het zo hevig op haar gemoed zou inwerken, had ze evenmin kunnen voorzien. Ze verbaasde zich over Cox, die hoe langer hoe doelgerichter was geworden. In de loop van de dag had ze doos na doos naar haar kamertje gebracht. Ze was heel uitgesproken geweest over wat ze wilde behouden en daartoe behoorden foto-albums, agenda’s en notitieboekjes.
‘Is het niet te heftig voor je, Cox?’ vroeg Marie. ‘Als je liever stoppen wilt…’
Cox antwoordde in de sfeer van de ingeving die ze eerder had gehad. ‘Het gaat wel, Marie. Mama haatte passief gedrag. Hierover had ze zich verheugd. Mama kennende, was ze al veel eerder tot actie overgegaan.’
Marie’s handen bleven boven de zijden bloes hangen, die opgevouwen moest worden. Annet’s garderobe verdween in koffers. Haar kleding was te mooi om in vuilniszakken naar een kringloopwinkel te verdwijnen. De kledingstukken kregen een kans op een volgend leven via een zaak in Alkmaar die betere tweedehands kleding verkocht. Marie had bedacht dat hetgeen de verkoop opbracht, op de spaarrekening van Cox moest worden gezet. Beschier was het daarmee eens.
‘Mais voilà, ik neem mijn petje voor je af…’ Waar zij zich zorgen maakte om Cox, die haar moeders’ bezittingen zag verdwijnen, werd ze door het meisje getroost. ‘Ik vind het heel mooi dat je er op die manier naar kunt kijken: als door de ogen van je moeder.’
Marie meende wat ze zei, maar ze vreesde dat het toch wat te hoog gegrepen was voor Cox. Het was mooi als je kon handelen in de geest van de overledene, maar per slot kwam het er op neer dat diegene – in dit geval Annet – er niet mee terugkwam. Hoelang kon Cox op deze overtuiging teren?
‘Waar je al niet op komt…’ mompelde Marie, in onwillekeurige bewondering voor het meisje.
Het kon niet anders zijn of Cox had dit uitgedacht op het strand. Als zitten in het zand en staren over zee je hoofd konden leegmaken en ruimte konden geven aan constructieve gedachten, was het de moeite waard. Het had ook een schaduwzijde: Cox puzzelde alles alleen uit. Het getuigde van een sterk karakter in aanleg, maar het onderstreepte telkens weer de afwezigheid van haar vader. Cox zocht haar vader niet meer op voor gezelschap, voor warmte, voor een praatje.
‘Dat zijn dingen die ik bedenk als ik alleen ben.’ Cox keek niet op van haar werk. Ze ging door met sorteren. Dat bewaren, dat weg.
Marie keek naar Cox, naar dat wat ze aan het doen was en weer terug. Haar stemming was in mineur door het beladen karwei. Wellicht was het daardoor dat ze in opstand kwam tegen het feit dat Beschier altijd de grote afwezige was. Natuurlijk, hij had zijn werk en kon niet zomaar wat rondhangen in de woonvertrekken, maar hij onttrok zich overal aan. Zijn dochter had al een manier gevonden om om te gaan met een vader die altijd afwezig was. Ze hield zich op eigen kracht staande. Zelfs dat zag hij niet eens.
Ze waren elkaar niet tot steun in hun verdriet, ze verlichtten het niet voor elkaar. De vader omdat hij zo’n afstandelijk karakter had. De dochter omdat ze haar vader niet kon bereiken.
Geknield voor een bed vol kleren die ze moest inpakken, besloot Marie dat dat anders moest. Zij ging dat aanpakken. Als vader en dochter hun onbereikbaarheid gemeen hadden, werd zij de brug. Diezelfde avond nog zou ze Beschier aanspreken. Alsof ze volmondig met zichzelf instemde, knikte ze. De vader aansporen zich wat meer met zijn dochter te bemoeien, leidde tot niets. Cox dwingen contact te zoeken met haar vader, werkte averechts. Het was aan haar om met een zachte aanpak in hun midden te komen.
’s Avonds was Beschier alleen in de huiskamer. Marie had haar strategie bepaald. ‘Wil je nog weten hoe het verlopen is, vandaag?’
Hij knipperde met zijn ogen omdat hij op een beleefde, maar onomwonden wijze aan zijn desinteresse herinnerd werd. ‘Ja…ja, natuurlijk, Marie. Hoe is het gegaan?’
Ze bracht haar werkgever op de hoogte. Dat ze het karwei niet in één dag had kunnen afronden. Hoe ze het verder ging aanpakken. Ze deed hem voorstellen over de beste bestemming van juwelen, schoenen en sportspullen, zoals ze al eerder over de kleding van Annet gedaan had. Ze liet haar eigen emoties buiten haar verhaal. Cox bracht ze echter op een dusdanige manier voor het voetlicht dat Beschier er niet omheen kon. Ze zei dat Cox’ doelgerichtheid haar leeftijd oversteeg. Het was nogal wat om zo moedig zo’n beladen klus te klaren.
Zijn reactie was niettemin een teleurstelling. ‘Mooi zo, dank je wel. Je bent goed bezig.’
Maar dat had ze ingecalculeerd.
Marie bladerde wat in haar Franse tijdschrift, maar las het niet echt. Haar blik gleed af en toe naar de tv, maar het programma kon haar niet boeien. Haar gedachten werden in beslag genomen door Beschier, bij wie ze nu al geruime tijd woonde.
Niet voor het eerst vroeg ze zich af hoe hij de zaterdagavonden met zijn vrouw had doorgebracht. Marie kon zich de gesprekken tussen man en vrouw goed voorstellen. Op gedempte toon, met een half woord elkaar begrijpend, omdat hun levens zo verstrengeld waren. Waren tussen Beschier en Annet de rollen vastgelegd, zoals in zovele huwelijken? Hij gaf haar ongevraagd advies, wat zij toch niet opvolgde?
Marie hoefde hij niet te amuseren met gezellige babbeltjes. Het zijn huishoudster naar de zin maken, hoorde niet bij de overeenkomst. Dat kon één van de redenen zijn waarom hij zo weinig sprak. Bovendien was Beschier privé geen grote prater. Ze had wel eens wat opgevangen van gesprekken die hij had met zijn klanten in de winkel. Daar sprak hij makkelijk en vlot. Hij was het type dat in zijn privé-leven andere karaktertrekken aan den dag legde dan op zakelijk gebied.
Met Cox sprak hij eveneens weinig. Marie had van het begin af aan begrepen hoe Beschier de rollen had verdeeld. Zij was er voor zijn dochter en het huishouden. Ouderlijk gezag en huiselijke zaken waren niets voor de antiquair. De manier waarop hij dat juk had afgelegd en om haar schouders had gehangen was voelbaar geweest. Marie kon haar taak makkelijk aan, maar het speet haar voor het jonge meisje dat de vader zo gemakzuchtig terug kroop in een rol die hem goed uitkwam. Zelfs als ze met zijn verlies rekening hield, stak zijn gebrek aan betrokkenheid er helaas met kop en schouders bovenuit.
Toen ze in dienst trad in het huishouden van Beschier, had ze zich voorgenomen om zich eerst overal buiten te houden. Het grote verdriet waardoor vader en dochter getroffen waren, moest eerst geplaatst worden. Marie wilde wel inslijten, als dat hen beiden diende, maar ze waakte voor manipulatie. Als haar rol in betekenis toenam, dan moest dat op uiterst zachte wijze gebeuren. Nu werd hoe langer, hoe duidelijker dat haar rol die van bemiddelaar was. Het was aan haar om de zwijgende vervreemding tussen ouder en kind te overbruggen. Zij was de boodschapper die de beide Van der Lindens op elkaar attent moest maken.
Als haar tijd in dit huishouden erop zat, moest de verstandhouding tussen vader en dochter goed zijn. Dan was ze niet voor niets in dienst geweest.
Voor een eerste bemiddelingspoging liet ze het hierbij. Ze wilde niets forceren. Evenmin wilde ze een oordeel uitlokken met de opmerking: ‘Wat zeg je nu van je flinke dochter?’
Ze had verder niets meer te doen in de huiskamer. Omdat ze weglopen zonder een woord onbeleefd vond, zei ze: ‘Een goedenacht voor straks. Tot morgen.’
‘Slaap wel en…oh, Marie…’
‘Ja?’
‘Kun jij de bestelwagen besturen?’
Waar kwam deze vraag vandaan? Verbaasd antwoordde ze naar waarheid: ‘Ja.’
‘Gelukkig. Dan kun jij volgende week een fauteuil naar de stoffeerderij van Zwagermans brengen.’
Beschier sprak weinig en toonde bijna geen betrokkenheid. Marie was vast van plan een manier te vinden om daarmee om te gaan. Maar deze botheid ging haar te ver. Het was niet eens een vraag.
‘Zo’n vriendelijk verzoek kan ik niet weigeren.’
Ze verliet het vertrek. Haar sarcasme bleef achter.
Het zag er naar uit dat haar zachte aanpak niet snel succes zou hebben. Deze man moest eerst terug in de beschaafde wereld gebracht worden. Als ze dit voorvalletje als voorbeeld nam, constateerde ze dat hij wederom niet duidelijk was in zijn communicatie. Wanneer volgende week? Welke fauteuil? Waarom kwam de stoffeerder de stoel niet halen? Ze liet het er expres bij. Ze wilde zien of hij uit zichzelf met preciezere informatie kwam of niet. Op deze manier dwong ze hem. Waarschijnlijk moest ze er zelf achteraan, anders liep de afspraak met de stoffeerder verkeerd af.
Nu begreep ze waarom ze de knappe man, die Beschier was, niet aantrekkelijk vond. Ze zag veel te veel van zijn karakter, wat niet positief genoemd kon worden.
Cox was op haar kamer. Nu de spullen van haar moeder zo opdringerig aanwezig waren in haar slaapkamer, zakte haar moed. Waar moest ze beginnen met zoeken? Alles lag door elkaar. Ze wist niet eens hoe ze het op een logische volgorde moest leggen. Ze had gedacht eens flink te gaan spitten, maar er kwam niets uit haar handen. Ze stond een tijdlang rond te kijken naar wat er nu nog uitzag als rommel. Als een ongeordende bende. Uiteindelijk deed ze niets meer dan de ingelijste foto, die ze al die tijd tegen haar buik gedrukt hield, een plaatsje geven. Vanaf de vensterbank lachte een trotse Annet in haar schermkleding, masker onder haar ene arm, floret in haar andere hand, de kijker tegemoet.
‘Ik heb gedaan wat je me hebt voorgesteld.’ zei ze tegen de stralende, zelfverzekerde vrouw op de foto. Het tegendeel was waar. Ze had nog helemaal niet gedaan wat haar moeder haar had ingefluisterd. Ze had alleen maar Annet’s bezittingen geschift. In deze rommel moest ze gaan zoeken. Naar wat? Kon ze dat maar vragen aan haar moeder. Voorlopig stond haar kamer vol met dozen. Dat illustreerde op de zoveelste manier dat Annet er niet meer was. Cox kon de dozen opeens niet meer verdragen. Ze liep opnieuw tegen haar verdriet aan. Ze krulde zich op, hulpeloos, machteloos. Ze stond er alleen voor. Huilend in haar kussen, vroeg ze zich af waarom haar leven bestond uit tegenslagen en mislukkingen. Waarom alles zo moeilijk was. Waarom ze iedereen, van wie ze hield, moest missen. Haar moeder, Jean-Michel, haar vader.
‘Ik heb alleen maar mensen níét!’ stelde ze radeloos vast, haar snikken smorend in haar kussen.
Cox wilde niet meer naar de huiskamer gaan, nadat ze had liggen huilen op bed. Ze had geen zin in de moeilijke vragen die zouden worden gesteld, bij het zien van haar betraande gezicht. Ze wilde naar het strand, maar haar vader en Marie zouden haar op dit uur van de avond nooit laten gaan.
Het gebeurde zo vaak dat ze het niet meer wist. Sinds de dood van haar moeder werd ze regelmatig ingehaald door duisternis. ‘Ik word weer opgevreten door het zwarte gat’ schreef ze in haar schriftje, als dat gevoel haar beet greep. De leegte die Annet had achtergelaten moest worden gevuld, maar dat kon Cox niet. Ze voelde die beangstigende zwartheid van binnen. Andere keren overviel hij haar van buitenaf. Alle kennis, kunde en emotie werd uit haar wezen weggevaagd en lichaam en geest werden één grote schreeuwende, brandende vraag. Als de wanhoop haar verstikte, vreesde ze dat ze de volgende ademteug niet zou halen. Het antwoord op die onbenoembare vragen lag buiten haar bereik. Het was van het grootste belang om oplossingen te vinden. Dat was het enige wat ze tegenover de zwarte leegte kon zetten. Daarmee kon ze hem op afstand houden en uiteindelijk overwinnen. Maar ze was niet sterk genoeg. Ze wist te weinig.
Opnieuw verpletterd door een aanval van zwartheid, was ze op bed gaan liggen. Er was een plek waar ze die bunker van angst die haar gevangen hield, een beetje draaglijker kon maken. Aan zee. In de wijdse sfeer van water, licht en lucht kon ze de duisternis beter aan. Het was daar veilig. Daar had ze de ingeving van haar moeder gekregen. Het klimaat was er niet alleen rustgevend, de omgeving liet ook contacten toe tussen de stoffelijke wezens en de geestenwereld.
Cox kon een wenk van haar moeder goed gebruiken. In de beslotenheid van haar kamertje kon die niet komen. Daarvoor waren de omstandigheden niet goed.
Ze lag te wachten op de slaap. Hoe eerder ze sliep, hoe eerder de volgende dag aanbrak. Dan kon ze naar het strand om haar angsten en vragen van zich af te schrijven in haar strandboekje en wachten op een volgend teken.
Zolang ze geen volgorde wist, zolang ze wachtte op een influistering, nam ze een willekeurig fotoalbum mee naar het strand.
In het plakboek zaten foto’s van het schermen tijdens wedstrijden en trainingen. In volledige uitrusting was Annet niet meer te herkennen. Een wit, gezichtsloos wezen met een wapen. Het was een stukje van haar moeder’s leven dat nogal privé was. Haar sportbeleving was iets dat grotendeels buiten het gezinsleven om ging.
Cox glimlachte wrang toen ze bedacht dat ze er nu, na haar moeder’s dood, meer belangstelling voor had dan bij leven. Ze was een enkele keer mee geweest naar wedstrijden, maar ze vond er niet zoveel aan. De schijngevechten op de lange, smalle mat. Haar moeder onherkenbaar door het fijnmazige masker van ijzerdraad, maar eveneens door wat ze ten toon spreidde. Ze was razendsnel met haar floret, haar tegenstander kwam niet door haar verdeding heen. Meerdere keren werd hij verrast door de aanvallen van Annet. Bij elke treffer klonk de zoemer. De lichaamsdraad was elektronisch aangesloten op het aanwijstoestel. Ze zat naast haar vader op de tribune en hoorde hoe een clublid haar moeder ophemelde. ‘Fenomenale wapenbeheersing…haar sentiment du fer is ongeëvenaard…’ Dat haar moeder goed was, wist Cox. In een glazen kast op de overloop stonden haar prijzen.
Veel meer dan wat ze al wist, kon het plakboek haar niet vertellen. Er zat een foto in van Annet die de groet bracht. Geposeerd, op verzoek, hield ze de wapenschelp tegen haar kin. Ze glimlachte er breeduit bij. Veel meer dan een vernieuwde ‘waarom’-vraag haalde Cox er niet uit. Waarom moest zo’n prachtig leven ineens weggevaagd worden?
Het bracht haar niet dichter bij wat het dan ook was dat ze moest vinden. En een wenk van haar moeder was evenmin gekomen.
‘Hoe weet ik nu wáár ik moet zoeken, als ik niet weet wát ik moet zoeken?’ schreef ze in haar boekje.
Beschier verliet het huis om met zijn vriend uit Alkmaar, meester Edward Arriëns, een balletje te gaan slaan. Hij liet het huis aan Marie over. Ze ging in de tuin werken. Een klus die haar doorgaans goed hielp haar hoofd leeg te maken. Nu namen verschillende thema’s haar gedachten in beslag. De avond tevoren had ze met Beschier besproken wat er moest gebeuren met de bezittingen van zijn echtgenote. Voor zover het kleding en schoenen betrof, wist ze wel raad. Er waren echter nog zoveel andere zaken. Spulletjes die op zich waardeloos waren, maar die binnen Beschier’s huisgezin een gevoelswaarde hadden. Marie kon dat niet beoordelen. Daarvoor had ze zijn directe aandacht nodig. Dat bracht haar bij het heikele punt. De man was afstandelijk. Hij was vaak afwezig, in letterlijke en figuurlijke zin. Zijn betrokkenheid was ver te zoeken. Hoe kreeg ze hem bij de les?
Nog geen dag geleden had ze ingezien wat haar rol moest zijn in dit huishouden. Ze moest optreden als bemiddelaar tussen vader en dochter. Dat was te vluchtig, ontdekte ze nu. Ze moest stelling nemen, als eerste tegenover Beschier. Het was niet haar keuze. Ze werd er min of meer toe gedwongen. Door zelf afwezig te zijn en geen betrokkenheid te tonen, dwong Beschier zijn huishoudster dat wel te doen. Door zijn handelwijze, of het gebrek eraan, zou hij binnenkort Marie op zijn pad vinden. Dat zou hem niet bevallen, maar dat had hij aan zichzelf te danken.
Marie bekeek haar werk. Ze zat geknield aan het eind van het tuinpad. De nieuwe lavendelplantjes stonden keurig in het gelid langs het paadje. Over één, twee zomers zouden de nu nog iele plantjes een dicht haagje vormen, dat ook nog heerlijk geurde. De geur kleefde nu al aan haar handen. Ze snoof en waande zich in Frankrijk. Bracht de geur de herinnering terug of had ze de lavendel geplant om Frankrijk in haar herinnering te brengen?
Toen ze in dienst kwam bij Beschier, had ze zich voorgenomen om eerst alleen maar aanwezig te zijn, om het vader en dochter wat makkelijker te maken. Inmenging in hun levens was uit den boze. Ze realiseerde zich wel dat dat zich zou verdiepen. Je kon niet samen onder één dak leven en een buitenstaander blijven. Beschier besefte niet wat de gevolgen van zijn verzoeken waren. Hij zou meer betrokkenheid moeten tonen en aandacht aan haar schenken dan hij nu deed.
De manier waarop hij zijn verzoeken deed, liet te wensen over. Marie hoefde maar aan zijn vraag te denken om de fauteuil naar de stoffeerderij te brengen. Door zijn minimale mededeelzaamheid, moest Marie achter de informatie aan. Het was een soort achterwaartse communicatie.
Ze glimlachte. Arme Beschier, die domme man, op deze manier kreeg hij precies wat hij niet wilde. Hoelang zou het duren voordat hij dat inzag?
Hoelang had ze nodig om Beschier te laten inzien dat zijn dochter hem nodig had? Of was ze daarmee al te laat? Cox was veertien, haar karakter had zich al grotendeels gevormd. Ze had geleerd om te gaan met het feit dat haar vader meestal ‘niet thuis’ gaf. Het was een flink en moedig meisje, maar dat wilde niet zeggen dat ze geen zorg nodig had. Marie’s zorg om het jonge meisje nam eerder toe dan af. Cox ging heel vaak naar het strand, omdat ze daar iets vond. Een geruststelling, een vlucht uit haar problemen. Dat wilde Marie niet in de weg staan. Anderzijds tobde ze er weleens over. Verloor Cox haar grip op de werkelijkheid niet op deze manier? Door maar steeds het alleen zijn te verkiezen boven gezelschap? Ze toonde niet veel interesse voor sport of andere activiteiten. Marie merkte nauwelijks iets van vriendinnen. Cox bracht nooit iemand mee. Waar haar leeftijdgenoten niet konden wachten tot het weekend was aangebroken om uit te gaan, liet het Cox nogal koud. Het meisje was een diepe denker. Maar welke gedachten gingen er door dat hoofdje? Piekerde ze zichzelf de put in of kwam ze verder door haar bedenksels aan het papier toe te vertrouwen? Marie had weleens op het punt gestaan om tegen Cox te zeggen: ‘Je kunt altijd met me praten. Ik wil je helpen.’ Wat haar weerhield was het feit dat het bij pubers zo verkeerd kon vallen. Terwijl Marie het zuiver uit bezorgdheid bedoelde, kon het worden opgevat als bemoeizucht. Dus sprak ze de woorden niet uit. Het was haar tact die haar buiten de belevingswereld van Cox hield. Marie voelde dat als tekort schieten.
Ze wiedde, knipte de uitgebloeide bloemen af en snoeide doorschietende takken weg. Haar ogen registreerden wat er in de tuin gebeuren moest en ze voerde dat uit zonder erbij na te denken. Haar gedachten bleven bij Beschier en Cox.
Het was niet domweg botheid wat Beschier dreef. Als hij geen enkele verfijning kende, was niet hij niet zover gekomen in het antiekwereldje, zelfs als hij in zaken anders was dan privé.
Zijn karakter moest complexer zijn. Ze was geboeid door wat hij achter zijn masker verborgen hield. Marie had hem en zijn dochter pas leren kennen, nadat Annet was overleden. Ze had geen vergelijkingsmateriaal met de periode ervoor. Wat werd ingegeven door zijn verdriet en wat waren al bestaande karaktereigenschappen? Dat gold ook voor Cox. Hoe was zij voordien van nature geweest? Dat zou ze gaandeweg bij elkaar puzzelen.
Het was een boeiende ontdekkingsreis en Marie wilde hem graag maken.
Ze nam pauze met een koel glas vruchtensap in de schaduw van de plataan in de verder zonovergoten tuin. Op dat moment viel haar in hoezeer ze al verstrengeld was geraakt met het kleine gezin. Het kostte haar gepieker en nogal wat hoofdbrekens, maar dat schrok haar geenszins af. De twee Van der Lindens waren niet de makkelijksten, toch was ze zeer op hen gesteld geraakt.
Cox had het fotoalbum uitentreuren bekeken op het strand. Dat werd te indringend. Het bracht haar moeder weer heel dicht bij haar terug, wat de werkelijkheid des te confronterender maakte. Het werd te zwaar, ze wilde wat afstand nemen. Het album achterlaten op het strand ging niet, dus keerde ze ermee terug naar huis. Ze verlangde opeens naar de stem van Marie, haar arm om haar heen. Een menselijk geluid of gebaar zou helpen het neerdrukkende gevoel wat minder te maken.
‘Hallo Marie,’ groette ze, terwijl de tuinpoort openduwde met haar fiets, ‘oh, je hebt dat klimding opgebonden. Daar liep ik bijna in vast.’
‘De clematis, ja. Die had nogal een groeispurt. Hij bloeit prachtig, vind je niet?’ Marie zette haar handen in haar zij, strekte haar vermoeide rug. Cox moest nog een keer kijken om te zien of dat ‘klimding’ echt zo heftig bloeide. Marie moest daarom lachen. Het meisje had geen groene vingers. ‘Dag liefje, fijn dat je weer thuis bent. Wil je wat drinken?’
‘Ja, lekker.’
Marie haalde een glas voor Cox en nog een voor haarzelf. Cox was onder de plataan gaan zitten. Marie nam naast haar plaats. Ze dronken zwijgend. Marie leunde genietend achterover.
Een rustige zondag na de bewogen dag ervoor was precies wat ze nodig had.
Ze sloeg een arm om Cox heen. ‘Ik ben blij dat je thuis bent.’
‘Dat zei je al. Je wordt oud, Marie,’ zei Cox weinig fijngevoelig. ‘je valt in herhaling.’
Ze lachten beiden hardop. Cox lachte vooral om het gevoel van vervreemding, dat op de vlucht ging.