STUK

Regelmatig laat ik wat uit mijn handen vallen, maar toch geen breekbare dingen. Gelukbrengende scherven? Ken ik niet.

Foutjes bij het wassen? Zelden.

In mijn huishouden komen maar weinig brokken voor. Het gaat allemaal soepel en vrij geruisloos.

Ik moet oppassen met wat ik zeg, dat wordt onmiddellijk gelogenstraft. Overmoedig beweren dat ik geen brokkenpiloot ben, dat is natuurlijk de goden verzoeken.

Ik bedacht me laatst dat als pech iets is dat je domweg gebeurt, dan is het heel houden van je spullen geen uitgesproken verdienste.

Op die wetmatigheid zijn uitzonderingen.

Er is een voorwerp waarmee ik niet overweg kan. Omdat ik een hekel aan die dingen heb? Welnee, helemaal niet.

Het zal mijn karakterdefect wel zijn waardoor die specifieke dingen zo vaak kapot gaan dat het lijkt of ik ze expres stuk maak. Waar heb ik het over? Kookwekkers.

Iedere kookwekker die mijn huishouden binnen treedt, moet – helaas - vrezen voor zijn leven. Meer dan een kortstondig bestaan zit er niet in voor hen.

Ik moet toegeven dat dit al jaren gaande is, maar trots ben ik er niet op.

Mijn dochters zijn opgegroeid met het vaste gegeven dat hun moeder kookwekkers molt. Dat doe ik niet met opzet, maar daar lijkt er wel op. Als ik nog eens riep: ‘Oh nee, hè!’ wisten ze dat er weer een kookwekker in de grijze kliko ging belanden.

Het werd het vaste trieste begrip in mijn huishouden.

Ik sloeg mijn slag ooit bij de Aldi toen ze kookwekkers in de aanbieding hadden. Ik kwam met vijf verschillende modelletjes thuis, stalde ze trots uit op tafel en nam me voor mijn leven te beteren.

Mijn jongste dochter zag dat anders. Ze bekeek mijn nieuwe collectie en concludeerde kortweg: ‘Zo, mam, wat dacht je? Nu zal ik wel voor een week genoeg hebben?’

kookwekker 2 kookwekker 2