Onwennig, zo voelt het.
Nadat ik mijn diploma voor schrijfdocent heb gehaald, heb ik een keer een cursus gegeven, nu ruim twee jaar geleden. Corona hield sindsdien cursussen tegen. Tot nu.
In de tussentijd heb ik andere schrijfdingen gedaan. Lesgeven voelt vreemd ver bij mij vandaan. Al doe ik nog zo ‘docent-achtig’ met mijn tas met oefeningen erin, voorbeelden om van te leren en kopietjes om uit te delen.
Extra vervreemdend is ook dat ik voor het eerst op een nieuwe locatie sta. Omdat die de uitstraling heeft van een grote, wat ouderwetse keuken, ben ik algauw weer op mijn gemak.
De cursisten zijn allen dames. Allen onbekend voor mij. Van aftasten en voorzichtig het ijs breken is geen sprake. Ik ben nieuwsgierig naar hen en zij – denk ik – ook naar mij. De stemming die heerst is er een van blijheid omdat je weer naar cursus kan, na een paar keer uitstellen.
Ik begin bij het begin: de schrijfspieren moeten worden opgewarmd. Met vragen over schrijven: ‘waar schrijf je het liefst?’ en ‘hebben schrijven en schaamte met elkaar te maken?’ maak ik meer los dan de schrijfspieren. Ook de tongen.
Het kost geen moeite om de dames gezellig van gedachten te laten wisselen. Maar de les is maar anderhalf uur. De klokt tikt onverbiddelijk door. Een blik in mijn draaiboek doet me een eind maken aan het gesprek tussen twee dames. De wijzers snellen naar het einde van de les. Ik moet de locatie afsluiten, een trein halen, maar ik wil de dames een volle anderhalf uur les meegeven.
Ik vraag hen om een elf te schrijven. Als eindspel, zonder veel uitleg. Die geef ik in de volgende les. Die malle elf zorgt voor inspiratie over wat de dames in de cursus willen leren. Het komt ze steeds duidelijker voor.