Spookhuis

Zonder pannen ziet het dak er niet uit. De kale latten liggen op het laatste beetje stro. Als magere vingers wijzen ze naar de golvende noklijn. De ramen houden zich met hun laatste inspanning vast aan de verrotte kozijnen. Ze zijn vies, al jaren niet gewassen. Achter het glas hangt voddige vitrage, grijs van ouderdom. De goot buigt door, hij steunt alleen nog op het deurkozijn. De regenpijp eindigt halverwege de muur op niets. Op de verdieping staat een raam open, de wind laat binnenshuis een deur piepend heen en weer gaan.

De bouwval ziet er uit als iets waar je beter uit de buurt kan blijven. Het is zo’n haveloos geheel dat ik er onweerstaanbaar door word aangetrokken.

De tegels in de voortuin liggen scheef tussen het stugge gras, dat van ellende geel verkleurd is. De verwaarlozing walmt naar buiten, muf en stoffig.

Vanaf de drempel onder de verveloze voordeur die bijna uit de scharnieren valt, kan ik in de keuken kijken. Het aanrecht is losgekomen van de muur, de gootsteen klaagt geluidloos zijn nood over de ravage. Er zit geen flardje behang meer op de wanden. De verzakkende muren stoten nog steeds hun stinkende adem uit, als een giftige damp uit een oude mijnschacht. De trap naar boven is niet meer dan een vastgezette ladder, de leuning hangt ernaast als een gebroken arm. Door de ingestorte dakramen kijk ik naar de blauwe lucht.

Ik vorm me een beeld van het leven van de bewoners, in dat kale, koude, vervallen hok. Tochtig en vochtig.

Het oude krot wordt binnenkort gesloopt. Wat er daarbinnen ook gebeurd is, hij is het slachtoffer geworden.

 

Deze column is eerder geplaatst in Langedijker Nieuwsblad / 4 december 2020

bouwval bouwval